tarens, lampen of fakkels droegen. Zij waren niet wit, maar somber gekleed en een Grijsaard stond tusschen hen, een somberen mantel om. Zij stonden heel stil, zwijgend, rustig naar de processie te kijken. En de dominus herkende hen: het waren de Christenen en zij stonden rondom hun heiligen Man. En plotseling herkende hij, vlak bij zich, den senex...!
- Senex...? schrikte de dominus.
- Dominus, antwoordde de senex.
- Ben je tevreden, senex, nu je Christen bent?
- Ja, dominus, ja, jawel!
- Ik niet! Senex-twée is er van door gegaan... Ik hèb geen senex meer in mijn troep!
- Je moest je heelen troep opgeven, dominus, en het ware geloof deelachtig worden.
- In Isis??
- In Isis? Neen... in Christus!
- Wie weet de waarheid? vroeg de dominus. Jij of Nilus?
- Ik, zeide de senex. Hij, voegde hij er aan toe en wees naar den grijsaard. Hem volg ik, zelfs naar Patmos.
- Naar Patmos??
- Daarheen is hij verbannen. Morgen gaat hij.
- Is dat Fabulla? vroeg de dominus, haar meenende te herkennen tusschen de vrouwen.
- Dat kàn wel... Zij gaat meê... Zij gaat naar Efezos, waar een vrouwenklooster is...
- Wat is een klooster?
- Een bedehuis, waar vrouwen of mannen zich samen terug van de wereld trekken... Vaarwel, dominus...
- Vaarwel, senex... O wat speelde je toch de ‘grijsaard’ goeè! Had ik je maar nooit je vrij laten koopen! Stommerik, die ik was!
En de dominus, schuddend zijn hoofd, verwijderde zich langs den Tiber... Isis? Of Christus?
- Neen, dacht hij bijna hard op. Ik heb die vreemde goden niet lief. Ik begrijp ze niet... Isis, dat is alles symbool... Christus is een godszoon, als een slaaf gekruisigd! Neen, neen, ik heb onze òude