bald. Mijn broêrtje is zeker nu dood...!
En hij snikte het uit, terwijl de decanus hem troostte.
- Neen, neen, zeiden de soldaten.
- Decanus, zeide de dominus bleek; ik moet oogenblikkelijk de edele Crispina spreken.
- Dominus, zei de decanus. Dat gaat niet. Het is veel te laat. Kom morgen vroeg; dan kan mijn plaatsvervanger je aankondigen. We weten allemaal wie je bent. En hier, Decius, zal Cecilianus terug brengen naar Crispina's huis, bij het muurtje, waarover de jongens gewoon zijn te wippen...
Den volgenden morgen, vroeg, kwam de dominus terug. De verwisselde wacht wist van het geval. Een Praetoriaan ging met den dominus meê, om hem aan te kondigen.
Crispina ontving hem in het atrium.
- Domina, zeide de dominus. Ik Heb gehoord...
- Hoe weet je? vroeg Crispina bleek.
- Dat doet er niet toe, zei de dominus. Ik weet. Ik weet, dat Cecilius bij den Keizer is. En ik herinner u aan ons contract.
Crispinus verscheen uit zijn kamer, ongekleed, de haren verward.
- Welk contract? vroeg hij.
- Dat kan de edele Crispina u zeggen, edele Crispinus. Het contract, tusschen haar en mij gesloten, waarbij zij zich verbindt mij tweehonderd-vijftigduizend sestertiën schadeloosstelling te geven. zoo er eenig nadeel mij wordt berokkend in de persoon van éen der beide jongens.
- Wàt!? riep Crispinus razend uit. Is dat waàr? Toon dat contract!
- De edele Crispina kan u het hare toonen; het mijne berust op veilige plaats.
- Toon dat contract! raasde Crispinus tot zijn zuster. Ben jij gek geweest?! Heb jij om die bastaards van je bij je te hebben, zoo een contract geteekend?!
- Ja! bekende zij, rillend van angst.
- Ben jij krankzinnig geslagen!! raasde hij en greep haar ruw de polsen. Toon dat contract! Toòn dat contract!