| |
VII
Elena was door de galerijen als weggevlucht, maar zichzelve kon zij niet ontvluchten, niet hare eigen verrassing. Toen zij op het achterterras prins Edzard en de hertogin van Luca ontmoette, stuitte zij in eens hare vaart.
- Maar lieve freule, wat een emotie? vroeg de prins. En tranen...?
- Elena, lieve meid, waarom huil je? echode de hertogin na.
- Niets mevrouw, heusch niets, Hoogheid, poogde zij te glimlachen; excuzeer me: ik wilde in het park...
- Het park is geen reden voor tranen, freule...
Andere gasten kwamen de trappen op.
- Is het waar, Elena, dat je Hare Majesteit verlaat en misschien naar Thracië teruggaat? vroeg de hertogin. Ik hoorde zoo iets van morgen, van Hare Majesteit...?
- Het zoû kunnen zijn, Mevrouw... Maar ik bid U, excuzeer mij...
| |
| |
En zij ging als een verwaaid vogeltje door, de trappen zich afhaastende langs een ris van bloeiende magnolia's.
Een troep van gasten had zich vereenigd om de hertogin en den prins.
- Wat is er? Wat is er...?
Zij vroegen het aan alle kanten.
- Elena, die waarschijnlijk naar Thracië teruggaat... Ze is geheel ontdaan.
- Om den koning zeker, fluisterde een der dames; om den koning wordt zij teruggezonden.
- Om den koning? vroeg prins Edzard.
- Om den koning...
Zij verloren zich over de terrassen, fluisterend...
Door het dichte park liep Elena voort. Onder het dicht geboomte, dicht van zuidelijken wasdom, door den oranjetuin doolde zij de paden af, doolde zij rond. Lager, onder lintbladige eucalyptussen helden zacht groene grasvlakten naar omlaag, als een schilderij der primitieven naïef bespikkeld met honderde narcissen. Het was onder de effen lentelucht het landschap als van eene idylle, een dreef als uit een gedicht. Lager daalde steeds het eiland naar de zee toe en tot aan een rooskleurigen einder lag de zee wijd stil uitgespreid. Twee hel witte zeiltjes van booten, als onbewegelijke puntvleugels van groote vogels, doopten in het water en stonden recht op, heel, heel ver...
Elena, moê, ontdaan, liet zich vallen op het gras, knakkende de narcissen onder zich. Met haar vertrokken gezichtje, trillende over hare leden, zag zij uit naar de verre bootjes. Zwaar trillerden de bloemen haar walm van geur in het rond, als zongen zij met een koor van alten een eentonig, gedragen lied, wekkende obsessie en drukkende neêr op den adem. Maar de lucht was ijl, de zee was ver en lag als een immense, vloeiende opaal, met éen groote lichtstreep midden door... En de gedachten van het arme kind vlogen uit als over die wijdte. Zij had nog nooit in haar rustig klein leven zoo eene ontsteltenis, zoo eene beroering gevoeld in hare ziel. Zij had nooit vermoed, dat groote dingen haar bestaan
| |
| |
beroeren zouden. Zij had gedacht altijd zoo te blijven aan het hof van hare verbannen koningin; misschien later te trouwen, als dat moest en de koningin het wilde en zoo te blijven eene kleine in het groote leven. De koning... ja, zij had den koning lief gekregen, eenvoudig lief gekregen met eene verborgen liefde harer zuidelijke zinnen, die half sluimerden onder hare onzekere, hulpelooze bevalligheid, die geene schoonheid was. Zij had hem lief gekregen om zijne ruwheid, zijne bruske manier van spreken tegenover haar, om de mengeling van jongensachtigheid en viriliteit, die haar natuurlijkweg beheerschte. Als hij nooit ruw tegenover haar geweest was, zoû zij hem misschien nooit hebben lief gekregen. Zij was eene zwakke natuur, die boog onder sterkere en die sterkere lief kreeg. Dat was alles heel eenvoudig en primitief in haar, in haar eenvoudig, open zieltje. En dit weinige zelfs zag zij nog niet in: zij dacht niet over hare gevoelens, zij gevoelde alleen hare eenvoudige liefde met hare eenvoudige, zuidelijke zinnen. Zij had den koning geen zoen kunnen weigeren, als hij er om vroeg, al wist zij ook duizendmaal, dat een meisje zoo iets toch niet doen mocht. Zij dacht niet diep, zij analyzeerde niet; zij wist alleen, dat zij den koning in stilte liefhad. En zij had nooit iets gehoopt. Een zoen, gestolen in een oogenblik van scherts, van brutale scherts van den koning, was reeds haar grootste trots geweest. Meer had zij nooit verwacht en zij wist, dat de koning zoû trouwen met de prinses van Illyrië, om de politiek en omdat keizer Othomar van Liparië dat wilde, - en dat alles had zij heel natuurlijk gevonden: zoo ging het immers altijd.
Maar nu, de ontevredenheid van koningin Alexandra, hare halve woorden, haar verzoek den koning te vermijden, in het vervolg!
Zij was wel dom, Elena, een dom meisje, een eenvoudig hofdametje, dat in het geheel niet begreep, waaròm Wladimir absoluut trouwen mòest met de prinses van Illyrië, maar zij was ook een zuidelijk kind en liefde begreep zij, en als de koning haar lief zoû hebben, dan begreep zij dàt! Dat begreep zij, als de koningin het verzekerde, al was het dan ook met halve woorden... Halve
| |
| |
woorden: neen, zoo half waren ze niet geweest; ze waren wel duidelijk genoeg. Dus: de koning had haar, Elena, lief...? Zij had dat nooit kunnen hopen, zij had dat nooit verwacht, maar als het zoo was, dan... dan was het een groot geluk! En zij glimlachte door hare tranen heen. Ja, dan was het een groot geluk...! De koning haar liefhebben...! Gelooven kon zij het nog niet. Maar de koningin verzekerde het, en de koningin wist alles, alles... De koning haar lief..?
Maar àls de koning haar liefhad... gesteld, gesteld, dat het zoo was... dan... hij was de koning, hij was machtig, hij kon alles... Als de koning haar liefhad, behoefde zij, Elena, hem niet op te geven, ten gunste van de prinses van Illyrië. Als de koning haar liefhad... waarom dan niet zij, Elena, en waarom dan de prinses? Om keizer Othomar, om de politiek? Neen, dàt kon zij niet, dat zoû zij niet, haar koning, die haar liefhad, opgeven om de politiek, om iets dat zoo vaag en onduidelijk was. Wladimir was toch ook vorst en was toch machtig, al was keizer Othomar machtiger. Maar een vorst laat zich toch niet door een anderen vorst ringelooren! En Wladimir zeer zeker niet. Zij lachte; hij zich laten ringelooren...! Hem dus opgeven, als hij haar liefhad? Neen, neen, nooit...!
Sterk walmden de narcissen om haar heen en de plotseling hoogere geur, aangewaaid door een plotseling vlaagje wind, riep haar tot zichzelve terug en zij schrikte voor zichzelve, voor hare eigen gedachten. O, wat dacht zij, wat dacht zij...! Als de koningin eens wist, wat zij dacht... Zij beefde van zenuwachtigheid over haar eigen overmoed. Neen, die gedachten waren te hoog, te onbereikbaar voor haar. Zij duizelde van ze. De geur der narcissen maakte haar ziek, wond hare hersenen op. Zij zoû naar huis gaan: de koningin zoû haar over een uur noodig hebben, met den afternoon-tea. En zij moest zich nog kleeden...
Zij stond op en wreef zich de haren uit het gezicht; hare oogen waren rood en klein van het weenen. Zij haalde diep hare longen op in de ijle, zacht aanwaaiende lucht, als een adem van paradijs. Wat zag zij er slordig uit; hare wangen voelden gloeiend aan, heur haar in de war, haar wit japonnetje gevlekt met het sap der narcis- | |
| |
sen. Gauw, zij moest naar huis; zij was ook als een dolle weggevlogen, omdat de koningin haar zoo van streek had gemaakt. En wat hadden prins Edzard en de hertogin wel van haar moeten denken... Als zij nu zoo, als zij was, zoo slordig, maar niemand tegen kwam...
Zij begon de zacht glooiende grashelling op te klauteren. Het maakte haar buiten adem. Toch repte zij zich.
- Elena!
Zij meende eene stem te hooren, maar het was misschien een herder, die ginds tegen zijn hond sprak en zij keek niet om.
- Elena, Elena...!
Haar naam? Zij zag om... Beneden liep de koning den weg op, die van zee kwam. Zij verschrikte heftig; haar hart klopte naar hare keel toe. En, alsof zij niemand gezien had en niets hoorde, liep zij door, klauterde zij voort, vlugger zich reppende...
- Elena hoor je me niet...
Hij haalde haar in, heel vlug; als een gevaar haalde hij haar in en hare knieën knikten; ze kon niet meer voort... Ze bleef staan en hij riep haar toe:
- Waarom doe je of je me niet hoort?
- Sire, waarlijk...
- Wat zeg je?
Hij was haar nu genaderd en zijn brutalen woordenvloed kletste hij haar in het gezicht, half ernst, half scherts. Maar zij, ze was zeer ernstig geworden en nu vroeg ze hem dringend:
- Ik bid U, Sire, laat mij alleen: Hare Majesteit wil niet...
- Wat wil Hare Majesteit niet?
- Hare Majesteit wil niet, dat ik veel met U ben en dat ik U bij den naam noem... en zoo meer.
- Zoo, wil Hare Majesteit dat niet. Heeft ze je dat gezegd?
- Ja, en... en dat het beter was, dat ik... dat ik... dat ik niet met U sprak, Sire.
- En waarom mag ik niet met je spreken?
Zij kreeg een kleur als vuur, inwendig genietende om zijn vraag. Maar zij wist niet te antwoorden; zij dorst niet zeggen, dat
| |
| |
het was om keizer Othomar en de prinses van Illyrië; om de politiek. Maar zij vond zichzelve wel heel gewichtig, dat het om zoo een ingrijpende reden was en zij had een lichten zweem van voornaamheid, een plechtigen ernst in haar gezichtje; zij poogde netjes hare woorden te vinden en niet te hakkelen.
- Om... om verschillende redenen, Sire. En het moet genoeg zijn, als Hare Majesteit het wil. Ik ben afhankelijk van Hare Majesteit en U, Sire, als zoon... moet het gevoelen van Hare Majesteit eerbiedigen.
- Zoo, vindt je dat? Zeg eens, Elena, je bent allemachtig deftig geworden. Waar haal je zoo een troonrede van daan?! Maar ik stoor me er niet aan, aan die plechtstatigheid, lieve kind. Ik doe je geen kwaad met eens gekheid met je te maken.
- Mij niet, Sire, maar Uzelven.
- Kom, hoepel op met je wijsheid. Wat doe ik mij kwaad met...? Je bent niet wijs. Zeg eens, vindt je ook al, dat ik je hoofd op hol maak?
Zij klauterden voort, naast elkander.
- Maar, Sire, natuurlijk niet.
- Nou, wat dan? Denk je, dat ik me stoor aan dat getob van mama. Ze wordt oud, hoor!
Elena verschrikte.
- Majesteit...!
- Nou wat? Mag ik dat ook al niet zeggen? Ga je me ook al vertellen wat ik doen mag en niet? Als het hier zoo vervelend wordt op jullie eiland, dan ga ik er van door, hoor... Ik heb het land hier aan den heelen boel.
Ja, zij zag het, hij had het land, het land aan den heelen boel. De toon van zijne moeder had hem gebracht in eene langdurige ontstemming, en al had hij zoo even juist een eind in zee gezwommen, het had niet geholpen: hij had nog altijd het land en nog meer nu om den preektoon van Elena. Zoo een kind...! Hij zoû haar breken als hij haar wat hard omhelsde en ze had een wijsheid! Dat zoû hij haar eens afleeren; hij zoû haar desnoods eens over de knie leggen en haar een pak geven...
| |
| |
En hij stak den arm door den hare; samen zoo liepen zij op, Elena buiten adem van vermoeidheid en emotie.
- Begrijp je het? hij schudde haar arm. Ik ga er van door als jullie vervelend zijn en dan laat ik je heele bal in den steek.
- O, Sire, neen, hoe jammer zoû dat zijn!
- Wees dan lief en geef me dan een zoen.
- Neen Sire, neen... en heusch, ik moet voort; het is al laat en Hare Majesteit...
- Geef me een zoen, zeg ik je.
Hij hield haar vast, hij hield haar staande.
- Sire, Sire!
- Gauw.
Zij gaf hem een zoen. Hij grinnikte en zij klommen weêr voort.
- Je houdt toch wel een beetje van me, Elena?
- Zeker, Sire.
- Heel veel?
- Ja, natuurlijk, Sire!
- Willen we samen op den loop gaan, Elena?
- Ach, hoe kan U zoo dwaas zijn!
- Ik meen het.
- Ach, wel neen.
- Ja, zeg ik je.
- Ach, natuurlijk niet wil ik met U op den loop gaan.
En coquet na die verzekering, vol gewicht in haarzelve, vroeg ze:
- En wat dan met de prinses van Illyrië, als we het deden?
- Die laat ik waaien.
- Om mij?
- Om jou.
- Nu zoû U toch heusch mijn hoofd wat op hol gaan maken, als ik niet zoo verstandig was.
- Nu, laat me het dan maar doen!
- Toe, Sire, laat ons nu voortmaken...
Zij waren in den oranjetuin; de witte terrassen van de villa
| |
| |
staken al boven het gebladerte uit.
- Begrijp je me, Elena, ik laat den boel in den steek en we trouwen samen.
- Ach, Sire, wel neen; U maakt altijd gekheid.
- Het is voor den duivel geen gekheid, hoor. Of... in den steek niet... neen, neen, dat niet. Maar ik trouwje toch. Ik doe wat ik wil.
Zij antwoordde niet meer. Zij was geheel rood. Een ongekende heftige emotie, een trots sloeg haar het hart naar de keel op, bewolkte hare hersenen. En tegelijkertijd dacht zij eraan, dat zij zoo laat was - de eerste bel luidde op de villa - en dat de koningin haar wachtte.
- Ik bid U, Sire, ga nu een anderen kant op...! Anders ziet men ons samen, en...
Stemmen in den tuin klonken; hoog boven ze uit de blague van prins Edzard. Wladimir ging door een zijlaan, Elena door een andere... Zij haastte zich naar de villa, ongemerkt bereikte zij ze, sloop over een terras tusschen de jaloezie-deuren in hare eigen kamer, vlak bij het appartement van de koningin... Gelukkig: het was nog niet zoo heel laat: ze had nog tien minuten om zich te verkleeden. En haastig, zenuwachtig begon ze. Zoo stond ze met loshangende haren, ze borstelend met een nerveuzen streek van den borstel.
In eens ging de deur open. De koningin stond op den drempel; hare prachtige oogen bliksemden.
- Waarom ben je zoo laat?
- Mevrouw...
- Je bent met den koning samen geweest.
- Mevrouw, ik ontmoette den koning toevallig en Zijne Majesteit drong mij... Ik heb Haar juist gezegd, dat Uwe Majesteit...
- Je doet niet wat ik je zeg. Na het bal ga je den volgenden dag naar Thracië terug.
De koningin sloot de deur. Ze was verdwenen vóor Elena zich verdedigen kon. Het meisje bleef een oogenblik beteuterd staan. Een oogenblik dacht zij eraan in snikken uit te barsten. Maar zij deed het niet, vol stille woeling van gedachten en tevens angst om
| |
| |
maar niet met haar toilet klaar te zijn. Plotseling borstelde zij hare haren verder.
- Nu, goed dan: naar Thracië... dacht zij, in eene impulsie.
De koning zoû immers ook niet te Paxos blijven.
|
|