Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.De oude mevrouw Van Raat kwam een enkele maal des avonds thee drinken bij haar zoon op het Nassauplein; zij werd dan zeer vroeg, om zeven uur, door haar coupé gebracht, waarmede zij om halftien weder vertrok. Dezen keer was Betsy nog boven, zeker met Ben, zooals Eline mevrouw Van Raat verzekerde, hoewel zij wist, dat Anna, de kindermeid, den kleinen jongen naar bed placht te brengen. Zij geleidde mevrouw Van Raat in het boudoir, waar het zachte schijnsel der bougies van een kristallen kroontje neêrschemerde op het violette peluche der causeuses en met het getintel der pendeloques weêrkaatst werd in den ronden spiegel. - En Henk? vroeg de oude dame. - O, die dut zeker nog! lachte Eline. Wacht, ik zal hem even roepen. - Neen, neen, laat hem, arme jongen! zeide mevrouw Van Raat. Laat hem maar slapen, en blijf wat met mij keuvelen, kind. Zij liet zich in de canapé neêr en zag glimlachend naar Eline, die zich op een lage pouffe zette aan haar zij. Eline nam de dorre, geaderde hand der oude vrouw in de hare. - En hoe maakt u het, mevrouwtje, goed? U ziet er vandaag uit als een jong meisje, zoo gladjes, ik zie geen enkelen rimpel op uw voorhoofd. Mevrouw Van Raat liet zich als altijd bekoren door die liefkoozende stem, door dat glanzende lachje, waarin Eline nu iets naïefs wist te leggen, misschien onbewust. | |
[pagina 71]
| |
- Dolle meid! Zoo te spotten met mijn grijze haren! Elly, je moest je schamen! en zij sloog haar arm om Eline's hals en kustte haar op het voorhoofd. En hoe gaat het met Betsy tegenwoordig, is zij niet erg lastig? fluisterde zij. ‘Ach, mevrouwtje, heusch, Betsy is niet zoo kwaad, ze is maar een beetje... een beetje driftig, zoo in haar manier van spreken. Alle Vere's zijn driftig, ik ook; papa alleen herinner ik me nooit driftig gezien te hebben, maar papa was ook een man, als er geen tweede bestond. Ik kan uitstekend met Betsy overweg; och ja, je kibbelt natuurlijk wel eens, als je altijd samen bent, maar dat zou ik zelfs met u doen, geloof ik, als ik bij u woonde. - Wel, ik wou dat je er eens de proef van nam! - Kom, ik zou u op den duur veel te lastig zijn, u vindt me nu lief, omdat u me zelden ziet, maar als u me dikwijls zag....! en zij lachte vroolijk. - Heb je nu toch ooit zoo een kwade meid gezien, net alsof ik zoo een humeur heb, hé? - O, zoo bedoel ik het niet.... maar waarlijk, Betsy is au fond een hartelijke meid, en ik verzeker u, Henk heeft een charmante vrouw aan haar. - Nu het is mogelijk, maar.... ik weet niet wie ik voor hem gekozen had, Betsy, of.... iemand anders, als ik had kunnen kiezen voor mijn jongen. Zij legde de hand op Eline's hoofd en zag het meisje met iets veelbeteekenends in haren doffen blik aan, een treurig glimlachje om den ingevallen mond. Eline schrikte een weinig. Mevrouw Van Raats toespeling bracht haar oude gedachten voor den geest, lang vervlogen en bijna vergeten gedachten, waarin zij dat plotselinge verlangen naar Henk had gevoeld, dien vagen wensch zich op hem te verlaten, als op een goedigen steun. En het scheen, of die gedachten ver waren, uitgewischt, als in een nevel, of het nog slechts schaduwen van gedachten waren, schimmen van gedachten... Zij misten alle bekoring, zij kregen zelfs iets grotesks, dat het haar bijna glimlachen deed.... - O, mevrouw, murmelde zij in haar parelend lachje, wie weet hoe ongelukkig hij dan was geworden, terwijl nu... hij zit een beetje onder den pantoffel, maar Betsy heeft nogal kleine voeten..... - St.... stil! fluisterde Mevrouw Van Raat, daar komt iemand. | |
[pagina 72]
| |
Het was Henk, die de portière van het boudoir een weinig oplichtte en zich verwonderde, dat het reeds zoo laat was. Eline lachte hem uit, en vroeg of hij zoet gedroomd had. - Je eet veel te veel, daarom wordt je zoo lui 's avonds. U moest eens zien, hoeveel hij eet.... - Nu hoor je, moeder, hoe je zoon in zijn eigen huis bedrild wordt, zelfs door zijn schoonzusje. We hebben toch zoo een last van dat kind.... - O, schei daar maar over uit; mevrouwtje gelooft toch niets kwaads van me, zelfs niet van haar aangebeden Henk... niet waar, mevrouwtje? Durf eens te zeggen, dat het niet zoo is? Zij zag met iets kinderlijks in hare mooie, amandelvormige oogen, met iets kinderlijks in hare houding naar de oude vrouw op, en er straalde eensklaps zulk een gloed van sympathie uit geheel haar wezen, dat mevrouw Van Raat zich niet weêrhouden kon haar te omhelzen. Je bent een dot! sprak ze overgelukkig in de koesterende warmte der genegenheid van haren dorren ouderdom voor die zon van jeugd. | |
II.Toen Betsy beneden kwam, verontschuldigde zij zich vriendelijk, dat zij zoo lang was opgehouden geworden en vroeg zij, of mama niet liever in den salon kwam theedrinken, het was daar ruimer.... - Paul zoû straks ook komen, sprak mevrouw Van Raat, terwijl Eline haar een marmeren stoof onder de voeten schoof. Dan moest je samen wat muziek maken, Elly, zal je? - Goed, mevrouwtje, heel gaarne... Mevrouw Van Raat haalde haar bril en haar haakwerk te voorschijn, terwijl Betsy zich voor het theeblad, schitterend van zilver en Japansch porcelein, neêrzette. Zij sprak over het een en ander, nieuwtjes van den dag, ook over het bal van eergisteren, bij de Eekhofs, zij had zich goed geamuseerd... - En jij ook, Elly? vroeg mevrouw. - Ja, uitstekend, mevrouwtje, heerlijk gedanst, en een magnifique cotillon, heel aardig. - En jij Henk? - O, Henk! Betsy en Eline lachten beiden; Eline riep uit, dat hij veel | |
[pagina 73]
| |
te dik was om te dansen; alleen een menuet zoû hij nog heel elegant kunnen doen; mevrouwtje wist, dat kwam nu weêr langzamerhand in de mode. Mevrouw lachte meê, en Henk dronk goedig zijn wasemend kopje thee uit, toen er gebeld werd en Paul weldra binnentrad. Hij vertelde, dat hij zoo juist van de Princegracht, van Hovel kwam, wien hij een visite gemaakt had; gisteren avond had hij al naar den advocaat willen gaan, maar hij was Vincent Vere tegengekomen, in de Hoogstraat, en hij had zijn bezoek uitgesteld, om met nog een paar kennissen een glas wijn op Vincents kamer te gaan drinken. Hovel was hem uitstekend bevallen bij nadere kennismaking; hij was zeer humaan, zeer vriendelijk, en zij waren overeengekomen, dat Paul met den volgenden Maandag beginnen zoû op zijn kantoor te komen werken. Mevrouw Van Raat slaakte onwillekeurig een zucht van verlichting, nu die lang besproken visite eindelijk was afgelegd. Den laatsten keer, dat zij haar zwager Verstraeten gezien had, meende zij, van Paul sprekende, eenige ontevredenheid in hem bespeurd te hebben, en zij rekende zeer, in zake haar jongste, op de hulp van Verstraeten, die Pauls toeziende voogd was geweest, tijdens zijne minderjarigheid. Betsy gevoelde, terwijl Paul sprak, iets, alsof het niet stond, dat Henk toch zoo totaal zijn tijd ‘verlummelde’ met zijn paard en zijn honden.... Maar wat te doen; zij had al zoo dikwijls aangedrongen, en het was er nu geen geschikt oogenblik toe, in het bijzijn der oude mevrouw Van Raat. - Kom Paul! riep Eline op eens, willen we wat gaan zingen? Paul verklaarde zich bereid; hij stond op; Eline zette zich aan de piano. Iederen Donderdag studeerden zij te zamen duo's in en zij beroemden zich reeds op een klein repertoire. Paul had nooit les gehad, kende nauwelijks pianospelen, maar van Eline ving hij nu en dan een raadgeving, een aanwijzing op, die hij steeds trouw volgde, en zij beweerde, dat wat hij met zijn stem vermocht te doen, hij aan haar verschuldigd was. Hij hield nu reeds zijn mond goed open en zijn tong tegen zijn ondertanden aan, maar heusch, hij moest les nemen, bij Roberts.... Je kon eigenlijk zoo maar niet zingen zonder studie. - Wat zullen we nemen? Une Nuit à Venise? - Goed, best, Une Nuit à Venise! Zij sloeg een muziekboek open, in rood leêr gebonden, waarop in gouden letters: Eline Vere prijkte. | |
[pagina 74]
| |
- Maa galm hier en... hier je hooge sol niet zoo uit, sprak ze. Neem die liever in je middenregister en niet uit de borst. Dan klinkt het veel melodieuser. En heel zacht beginnen, en hier, en hier crescendeeren. En goed gelijk met me blijven op het laatst, met het loopje, je weet wel. Nu.... netjes Paul. Zij speelde het voorspel van Lucantoni's duet, terwijl Paul met een kuchje zijn stem verhelderde. En zij zetten te zamen gelijk en zacht in: ‘Ah viens la nuit est belle!
Viens, le ciel est d'azur!’
Zijn lichte ténor klonk een weinig broos en week, maar met een aangeboren bevalligheid, op naast het glansrijke metaal van haar sopraan. Zij vond er een genot in zoo samen te zingen, als Paul wat bij stem was en naar raad wilde luisteren. Het scheen haar, of zij steeds gevoeliger zong, wanneer een andere stem de hare vergezelde, en vooral in de herhaling der fraze: ‘Laisse moi dans tes yeux,
Voir le reflet des cieux!’
legde zij iets als het smachten eener Italiaansche liefde.... Het duet kreeg in haar geest meer dramatischen vorm; zij stelde zich in gedachte voor met Paul, als den ténor, liggende in een gondel, die tusschen de décors van een Venetiaansch kanaal voortgleed, in den magneziagloed van het kunstmatige maanlicht. Haar droomende verbeelding dacht heurzelve in het rijke toilet eener patricienne; Paul in dat van een armen, jongen visscher, en zij beminden elkaâr, en lagen in zijn boot te droomen, al zingende, op de lagune. Voor haar zat het publiek, ademloos.... ‘Devant Dieu même
Dire: Je t'aime
Dans un dernier soupir....’
Daar was het loopje, zij vreesde, zij vreesde.... Paul zou blijven steken, zij ralentisseerde.... neen, Paul bleef met haar samen en zij genoot in die samenstelling van maat, terwijl hunne stemmen wegstierven: ‘Dans un dernier soupir....’
| |
III.- Beeldig, beeldig, Eline! riep mevrouw Van Raat, die stil was blijven luisteren. | |
[pagina 75]
| |
- Je bent goed bij stem, Paul, sprak Betsy, om iets te zeggen. - Nu Eline, nu moet je alleen zingen! riep Paul, verheugd over zijn succes. Mina was onder het duet de couranten binnen komen brengen, het Vaderland en het Dagblad, en Henk had er zich in verdiept, zoo geruischloos mogelijk de krakende bladen omslaande. - Maar Paul, wil je dan niet meer? vroeg Eline. Iets anders, of ben je moe? - Zing liever alleen, Eline.... - Ach neen, als je niet moe bent, wil ik liever nog een duet. Heusch, ik vind het heerlijk zoo met je te zingen. Durf je uit de Roméo, het groote duo? - Heusch Eline, ik kan het nog niet goed, en het is zoo zwaar. - Ach, verleden kende je het uitstekend, als je maar zacht en lief zingt en je niet forceert met uit je borst te galmen. Kijk.... hier deze heele passage in een tusschenstem zingen, vooral niet schreeuwen.... Hij vroeg haar met een angstig gezicht nog eenigen raad over deze fraze, over dien toon, en zij zeide, hoe hij doen moest. - Kom, durf je? Maar vooral niet schreeuwen, dat is altijd afschuwelijk, en.... blijven we steken, dan is het immers nog niets. - Ach wil je het probeeren, het is mij goed. Eline glansde van vergenoegdheid en zij speelde het teedere voorspel van het groote duo der vierde acte. ‘Va! Je t'ai pardonné, Tybalt voulait ta mort!’
zong zij daarop met rijk gekleurde voordracht, en Paul antwoordde met zijn recitatief en te zamen murmelden zij het ‘Nuit d'hyménée, o, douce nuit d'amour!’
Opnieuw verrees de dramatizeering van het duo voor haren blik: het vertrek van Juliette, Roméo, in zijn schitterend kostuum, op kussens aan hare voeten liggend. En Roméo was niet meer Paul, Roméo was Fabrice geworden, de nieuwe baryton, en zij liet haar hoofd neerzijgen op zijn schouder: ‘Sous tes baisers de flamme
Le ciel rayonne en moi!’
Pauls stem wankelde zeer en klonk onzeker, maar Eline hoorde het nauwelijks, dat hij het was, die zong; in hare gedachte bleef het Fabrice, met zijn zwaar geluid, en haar | |
[pagina 76]
| |
zang klonk op, klaterend en vol, zonder dat zij meer dacht, hoe zij haar tenor overdekte. Daar.... daar parelde de leeuwerik in den dageraad en zij stelde zichzelve voor, ontsteld hangende in Fabrice's armen, terwijl ze vroeg. ‘Qu'as tu donc... Roméo?’
‘Ecoute, o Juliette?’
antwoordde Paul met vaster klank, nu hij een pooze had kunnen rusten. Maar zij betuigde: het was niet de leeuwerik, het was nog steeds de nachtegaal; het was niet de eerste zonnestraal, het was nog steeds de teedere weerschijn der maan en Fabrice bleef en het orchest ruischte door in de akkoorden, welke zij der piano ontsloeg, terwijl zij zwijgend in elkanders armen vielen. Bijwijlen, in de korte pauzen van het duo, doemde de werkelijkheid ruw en wreed voor Eline's geest terug, en dan zag zij niet meer het tooneel en Fabrice, maar hun salon, en Paul, die het blad omsloeg. Maar nu, opnieuw viel zij in; zelve begreep Juliette het gevaar, zoo Roméo langer toefde, zij drong zelve, dat hij zou gaan en hij antwoordde: ‘Ah! reste encor, reste dans mes bras enlacés!
Un jour il sera doux, à notre amour fidèle!
De se ressouvenir de ces douleurs passés!’
Dit was een passage, waarin Pauls lyrische weekheid tot zijn recht kwam en Eline hoorde, als glimlachend en voor goed uit den droom ontwakend, hoe melancholiek en lief hij dit vermocht voor te dragen. Een wroeging omving haar, zij gevoelde het, dat zij zooeven hem in haar genot overjubeld had; ze zou nu oppassen... En zij droeg de finale, minder in overweldigende wanhoop, dan in weeke smachting voor, zoodat Pauls hooge borsttonen beter uitkwamen dan in het begin, maar het vizioen was voorbij, het tooneel, het publiek, Fabrice waren verdwenen. ‘Adieu, ma Juliette!’
zong Paul haar toe en zij antwoordde met een lichten kreet, waarin hij instemde: ‘Toujours à toi!’
| |
IV.- Heerlijk, heerlijk zoo te zingen! riep Eline in extaze uit en ze vloog op en omhelsde mevrouw Van Raat met bruisende onstuimigheid. En zingt Paul nu niet lief, mevrouwtje, | |
[pagina 77]
| |
en is het niet onverantwoordelijk, dat hij geen les wil nemen? U moest hem eigenlijk dwingen.... Maar Paul beweerde, dat Eline hem reeds mooi genoeg les gaf, en dat ze hem nog eens zich zou laten doodzingen met hare moeilijke duo's; Eline echter meende, dat hij het er perfect had afgebracht. Betsy zuchtte in stilte van verademing na het bruyante afscheid der Veroneesche geliefden, dat onder het geschilderd plafond en tusschen de peluche draperieën van heur salon haar te zwaar en te luid in de ooren had geklonken. Eigenlijk vond ze het een vreeslijk geblèr! Waarom zong Eline liever niet iets aardigs, iets luchtigs uit de een of andere bouffe! Het gesprek begon, nu Eline en Paul zich hadden neergezet, weder algemeen te worden, over kleine nieuwtjes van den dag, over de drukte in de straten, nu het weldra St. Nicolaas was, tot het halftien sloeg en Mina zeggen kwam, dat het rijtuig voorstond. - Het is ook mijn uurtje, sprak mevrouw van Raat, langzaam opstaande en Eline huppelde neuriënd weg, om haar goed in het boudoir te halen, een bonten rotonde, een wollen doek, een capuchon... Zij liet zich zorgvuldig inmoffelen door haar lieveling, en pakte voorzichtig haar bril en haar handwerk bijeen in hare réticule. Daarna kuste zij hen allen, zich tot hen buigend met de langzame bewegingen eener vermoeide, oude vrouw en Henk en Paul lieten haar uit en hielpen haar in de mollige, satijnen kussens van den coupé. Het rijtuig rolde weg, en mevrouw Van Raat hoorde nog een geruisch in haar ooren als van zingende stemmen en zij glimlachte weemoedig, terwijl zij het beslagen glas van het portier afwischte, om naar buiten te zien, waar de sneeuw vuil en bezoedeld neêrlag in den glans der lantarens, en ze dacht aan den tijd, toen zij naar de opera ging, met haar man... Paul bleef nog een uurtje, en stapte toen op, na een stevig glas wijn op zijn duo's gezet te hebben... Toen hij vertrokken was, ging Eline naar boven, om wat op te redderen, zooals zij aan Betsy zeide. Het was koud in Eline's zitkamer, maar de koelte verfrischte hare wangen en hare handen, verhit door de lauwe atmosfeer van den overwarmen salon. Zij wierp zich neêr op de Perzische kussens, hief heur hand omhoog en streelde het blad der aralia, in een houding, die | |
[pagina 78]
| |
haar lief was. En zij glimlachte, terwijl haar oogen zich vergrootten in een droomerig gestaar, en dacht aan Fabrice met zijn mooien baard en zijn prachtige stem. Hoe jammer, dat Betsy niet meer van de opera hield! Zij gïngen er zeer weinig heen en zij was er toch zoo dol op. Ze zoû mevrouw Verstraeten eens netjes, op een discreete wijze doen blijken, dat zij haar wel eens een enkelen keer kon vragen; meneer ging toch nooit, en mevrouw inviteerde meestal den een of den ander op haar vierde plaats, nu eens Freddy, dan Paul,... waarom haar ook niet? Eensklaps sprong zij op, geprikkeld door een plotselinge gedachte; Fabrice had gisterenavond voor de derde maal gedebuteerd, de eerste maal was hij opgetreden in Hamlet, daarna in le Tribut de Zamora, waarin zij hem gezien had, gisteren in Guillaume Tell... Zij liep haar kamer uit en boog zich over de leuning der trap. - Mina, Mina! riep ze. - Ja, juffrouw! antwoordde Mina, die juist in de vestibule liep met een blad vol wijnglazen. - Breng me de couranten eens, als meneer en mevrouw ze gelezen hebben, wil je? - Goed juffrouw, dadelijk. Zij keerde terug en wierp zich weêr op den divan. En ze lachte om zichzelve, daar heur hart klopte van nieuwsgierigheid. Het idée! Wat kon het haar eigenlijk schelen! Daar hoorde zij Mina de trap opkomen; zij bracht beiden, het Vaderland en het Dagblad. - Als u blief, juffrouw. - Dank je wel, Mina, zeide Eline onverschillig en nam de couranten loom aan. Nauwelijks echter had de meid de deur achter zich gesloten, of zij vouwde kreukend en krakend het Vaderland open, en zocht met tintelende oogen in het Kunst- en Letternieuws, en ze las: ‘De Fransche Opera.’
‘Niemand zal het zeker na Hamlet en Le Tribut de Zamora betwijfeld hebben of de heer Théo Fabrice zoû genade vinden in de oogen van de abonné's onzer Fransche Opera, en men kan zich dus alleen verwonderen, dat er zich nog drie stemmen tegen den schitterenden baryton verklaarden. Opnieuw gaf de heer Fabrice, in Teil, bewijs hoe hij ten volle geschikt is om het emploi van baryton van | |
[pagina 79]
| |
den Grand Opéra alhier te vervullen, zoodat wij ons van harte in zijn aanneming verheugen kunnen. Aan een forsch en goed geleid orgaan paart de verdienstelijke artist een hartstochtelijke en toch gepaste actie, die van studie getuigt. In het duo met Arnold (1e acte) en het groote trio, in de scène met Jemmy, gaf Fabrice een grootere volmaaktheid dan men meestal op ons tooneel gewend is, te hooren...’ En Eline knikte glimlachend, goedkeurend; het was inderdaad volkomen waar; en zij las het artikel uit, zich verheugend in zijn succes, en zocht vervolgens hoe het Dagblad over hem oordeelde. |
|