| |
| |
| |
XVIII.
Een koude wind woei door de reuzig wilde kastanjes van Nyza en de zee tusschen de kapen bruischte, toen Dionyzos Ariadne, uitgeput, neêrvlijde aan den zoom.
- Ik huiver! riep zij.
Hij wikkelde haar dichter in de lynxehuid, die van haar schouder hing en hij legde haar hoofd aan zijn borst.
- Rust uit! zeide hij zacht.
- Dionyzos! fluisterde zij. Koorts brandt mij de slapen, de polsen! Zeg mij, waar zijn wij...
- Rust uit, rust uit, Ariadne! Dit is Nyza! Dit is het oord, waar nooit woei de wind, waar eeuwige zomer heerschte om mijn jeugd, waar de nymfen mij pleegden en de Muzen neêrdaalden en reiden den waardigen dans. Nu, o Ariadne, waait de koude wind tusschen de kapen door, en ik huiver, ik huiver als jij. Ik herken mijn Nyza niet meer, versomberd als het nu
| |
| |
avonden gaat tusschen de bruischende wilde-eiken... Hier bloeiden violette anemonen, hier deed Ampelos viooltjes ontluiken, breede geurige velden om mij heen! Helaas, Ariadne, hier... hier voert Dionyzos je, wereldverwinnaar, in zijn somber en vereenzaamd te-huis. Geen paleis, geen tempel, geen troon, Ariadne, - niets dan de sombere boomen, waartusschen huilt de sombere wind! Helaas, hier komt Dionyzos' Vreugde terug, maar zij is zijn Vreugde niet meer...!
- Dionyzos! Dionyzos! Hoor... hoor...! Is dit Kreta? Is dit Kreta?! Vreeswekkend Geloei! Het Monster, het Monster, o Dionyzos... Het Monster loeit over Kreta! Het is niet de stormwind, het is het Geloei! Ongelukkige moeder, Pazifaë...! Thezeus... Thezeus... laat mij je leiden naar de Poort van het Labyrinth: zie, hier is het kluwen... O Onverzoenlijke, wreekt ge u ook op mij?
- Ariadne, Ariadne stil! Dit is Nyza, en ik ben Dionyzos!
- Dit is Naxos, en ik ben verlaten, helaas! Helaas, de zwarte zeilen zwellen van wind, maar vervagen aan den wreeden einder! O, Onverzoenlijke, o Onverzoenlijke...
- Ariadne, Ariadne stil! Rust uit, rust uit, Ariadne: ik ben een arme god: ik heb de Vreugde
| |
| |
niet meer, omdat ik ze den menschen gegeven heb, maar ik heb nog in mijn ziel mijn liefde! O, Ariadne, ik heb je lief! Leef op... wees gerust... sluimer zacht: dit is Nyza, dit is een lieflijk oord, als de stormwind morgen bedaard is; hier zal ik als Ampelos eens...
- Thezeus, Thezeus!
- Stil Ariadne, stil... Hier zal ik, als Ampelos eens, duizend viooltjes ontbloeien laten en het zal geuren om je heen van viooltjes en van anemonen... Dan ligt de zee zoo meerkalm neêr tusschen de veilige kapen, en de bergen stapelen zich als ronde schilden van krijgers, beschermend tegen den einder.
- O, het Geloei, het Geloei...
- Helaas, zij herdenkt alleen de smart; zij herdenkt, helaas, niet de Vreugde...
- Het Geloei... o Thezeus!
- Zij ziet niet in haar koortsvizioen Dionyzos en zijn druiveprieel, zijn liefderedding, en zelfs de goddelijke Afrodite ziet zij niet, die over de parelen zee haar schulp stuurde...
- O, de verschrikkelijke Stierekop! Hij bloedt zwart uit... afgehouwen!
- Zij ziet niet de zegetocht, en zij ziet niet de Goudene Poorten! Alleen de Smart blijft! Helaas, alleen mijn Smart blijft! O Vreugde,
| |
| |
Vreugde, waar ben je? Nu weet Dionyzos wat zijn Smart is, hem voorbeschikt, helaas, van zijn in bliksems blakende geboorte af! Zeus, Zeus, vader, nu weet ik mijn Smart! O, ik heb mijn Smart voelen naderen, ik heb mijn Smart kunnen dragen, maar vluchtende, langs mijn eersten zegeheirweg, mijn Smart, helaas, dat ik de Vreugde verspild had, dat ik de Vreugde verspild had aan beesten! O, Aarde, Aarde, Wereld, die ik verwon, en die ik de heerlijke Vreugde druivepersende sprenkelde: gij kùnt niet de heilige Vreugde omvatten, zoo als een sater een druivetros omvat en uitperst aan zijn mond! Helaas, ik heb goddelijkheid aan de menschelijke aarde verspild, en de menschelijke aarde heeft zich zat aan mijn Vreugde gezopen, en braakt mijn Vreugde, o walging, uit! Helaas, helaas, ik verwon niet! Dionyzos werd verslagen! Alleen - ik ben alleen! Waar is Ampelos!
- Thezeus, Thezeus!
- Zij ijlt! Helaas, zij sterft in mijn armen! Hoe heerlijk was zij in zegetocht, aan mijn zijde, of op blanken olifant, tijgende de steden binnen; en helaas, hoe heb ik haar, ach, niet achtende, dat zij sterfelijk was, meêgesleept op mijn nederlaag, terug, altijd terug! O, Dionyzos' Smart overstelpt hem! Dionyzos is alleen:
| |
| |
Ariadne sterft, en hij... is alleen! Eenzaamheid, eenzaamheid, smart! Ampelos, Silenos, Hermafroditos, menaden, faunen en saters! Waar zijt gij! Waar is de Vreugde? Is dit Nyza? Is dit somber vervloekte oord, Nyza? O huiverende wind, o winter! Zeus!! Dàar... dàar... tusschen de naakte boomen... dàar zie ik mijn eigen wingerd... die ik plantte... nadat het Panszoontje, dat den geheelen morgen geblazen had, mij eindelijk Nyza's gunstige plek aanwees...! Daar zie ik mijn wingerd! Geen blad, geen tros; niets dan naakt wanhopige knoestige takken! Wingerd, ben je als Ampelos dood! Helaas, àlle vreugde is gestorven! Ariadne sterft: helaas, om Dionyzos huivert de dood! Goddelijk, ben ik sterfelijk, en sterven wil ik met Ariadne! O, smart, o smart! Zeus, mijn vader, niet gezegevierd, niet te hebben overwonnen, de Vreugde niet louter in heerlijkheid den menschen te hebben uitgepersd voor alle volgende menschelijke eeuwen...! Helaas, Dionyzos' taak is volbracht, maar hoe is hij gefaald in zijn volbrengen! Eerste blijdschap der eerste gedachten en dagen, luide jubel na die planting der eerste wijnstokken...! Het land liep uit; àllen plantten den wijnstok...: Demeter herbloeide! De wereld bloeide en we- | |
| |
ligde! Helaas, helaas, de Vreugde is gestorven, omdat de mensch de Vreugde heeft verzopen, bezoedeld...!
- Dionyzos!
- Zij herkent mij weêr! O, Ariadne, herdenk het blijde Naxos, herdenk den vreugdevollen Dionyzos, herdenk de glimlachende Afrodite! Er wàs schoonheid en Vreugde in ons leven!
- O Dionyzos, ik herdenk, ik herdenk... Ik herinner mij, o Dionyzos! Ik bèn gelukkig en ik bèn dankbaar! Ik herinner mij, ik herinner mij alles... Ik herinner mij je hevige smart! O, die terugtocht, de nederlaag, de hevige smart... Dionyzos, ik herinner de smart mij... Ik geloof... ik geloof wel, dat ik sterf... maar ik herinner mij, ik herinner mij... Alleen Dionyzos... o wees niet wanhopig. Zie... je hèbt de Vreugde gesprenkeld; je hèbt overwonnen... en de wereld heeft haar aanvaard, tot de Goudene Morgenpoorten toe... Vreugde is overal geplant... haar zaad blijft, o Dionyzos! Verdort ook de allereerste goddelijke weliging... andere weligingen zullen volgen... eenmaal... eenmaal, Dionyzos, in vèr verwijderde eeuwen... Eenmaal, o Dionyzos, zal de Vreugde over de wereld herbloeien en de menschheid, half goddelijk dàn, zal haar genieten met zuiveren zin, blijden
| |
| |
geest, lichaam en zielen van schoonheid! O Dionyzos, ik sterf... maar ik voel je bezieling in mij...! Mijn stem zwijmt... maar ik voel je eigen enthouziasme als wijn mij stroomen... voor het laatst... mijn aderen door... Dionyzos, Dionyzos,... o, heb vertrouwen, o, wèes niet rampzalig: ik heb Vreugde in stervenssmart...! Ik... ik ben dankbaar, en... ik... bèn... gelukkig!
Uitgeput stierf zij op zijn schouder. Haar gelaat lag achterover, bleek, de oogen gebroken, en hij slaakte een gil, die schel door den stormwind snerpte.
- O Zeus, o mijn vader! riep hij. Schenkt gij mij vòl mijn drinkschaal van smart!
Maar cymbels sloegen, fluiten pepen en tamboerijnen rinkelden vroolijk. Verzamelende vreugdetroepen door den stormnacht trokken het woud door, dansende:
- Dionyzos! Dionyzos! riepen zij.
De god slaakte gil op gil. Hij verscheurde zijn mantel, hij trok zich de haren, hij sloeg zich weeklagend de borst. Hij danste in razernij en:
- Faunen! Saters! Menaden! riep hij. Zie, o zie... Ariadne... Zij is niet meer!!!
| |
| |
Toen schoot Zeus' vuur door den stormnacht heen en de donder rolde over Dionyzos' verwonnen wereld. En als met éen vaag veegde schoon van wolken de nacht en over Nyza's woud en zee en bergenkim, opende zich geheel de Olympos in vreemd licht stralend. De heerlijke bergtoppen schakelden zich breed aan die hemelkim hoog, en de goudzuilige godenpaleizen schitterden hel; de bronzen pannen golfden een zee van glans, maar vooral was glans zelve om de godelingen, die omringden Zeus, op zijn troon, lichtjes omwolkt, de adelaar aan zijn machtige voeten. En zijn stem riep, door de onmetelijke verte heen:
- Mijn zoon Dionyzos!
Hij hoorde niet, want hij lag op Ariadne's lijk.
- Mijn zoon! Mijn zoon Dionyzos!
Hij snikte slechts op het lijk van zijn bruid.
- Mijn lieveling! Mijn lievelingszoon Dionyzos! herhaalde ten derde male stemdaverend Zeus.
En alle goden riepen:
- Dionyzos! Dionyzos!
Dat was geluid als van bazuinen, en Dionyzos keek om. Hij keek op, ontzet. En Zeus riep:
- Mijn lievelingszoon Dionyzos! Hoor uw
| |
| |
vader Zeus spreken tot u! Gij hèbt overwonnen en uw purperen taak volbracht, goddelijk heerlijk! Gij zijt overwinnaar, en de Vreugde verwon, en zal der menschen louter deel eenmaal zijn! Vraag niet van menschen, wat der goden is: vraag hun nu niet het goddelijk genot van de Vreugde! Laat hen de loutering na eeuwen volbrengen! Hoop, hoop, Dionyzos, en hoop op de menschheid, onstuimig en schaterlachend, zoo als gij altijd gehoopt hebt! Dionyzos, wees u zelve weêr! Dat het Noodlot de smart u niet spaarde... o wijt het niet aan de Vreugde, mijn lieflijke god en mijn zoon, mijn godszoon van blakende Vreugde...! Dionyzos! Dionyzos! Herleef! Herbloei in de Vreugde, en, aan de zijde van Ariadne, vorstin aller vreugde, kom tot ons, in Olympos op: wees onstuimig en schaterlachend te midden van broeders en zusters, en, Dionyzos, wees onsterfelijk, als Ariadne onsterfelijk zal zijn, in den dronk der onsterfelijke Vreugde van nektar, die u Hebe al langt! Dionyzos, mijn zoon, kom op! Ariadne, kom op! Uw taak is volbracht! Laat uw taak thans aan de seizoenen over! Laat de stormwind na den oogst uw wingerd ontblooten van bladeren: laat de lente haar bloeien... laat de herfst haar zwellen van purperen en van
| |
| |
blonde trossen doen! Dionyzos, uw taak is volbracht, en de blijde, lachende, volschoone eeuwigheid wacht je gloriegolvende in ons midden...
Toen zag Dionyzos Zeus de armen lachend openen wijd en alle goden riepen zijn naam uit schel als met zilveren bazuinen en Hermes zelve vloog naar de aarde toe en daalde te Nyza, en riep, wijzend op de hemelsche zegekar, die vier gevleugelde paarden trokken over de verklaarde lucht:
- Dionyzos! Zie: Ariadne herleeft! Niet leid ik haar ten somberen Tartaros, maar ten gouden Olympos leid ik u beiden!
Een groot licht straalde uit. En in het groote licht was Dionyzos zoo jeugdig en straalde van al bijna onsterfelijke goddelijkheid, of de smart was een schim geweest... Niet meer dan een droom... nu dat Ariadne oprees verklaard, en, wandelend in een glorie van licht aan zijn hand, naar de zegekar trad, waar Hermes, leidsels ter hand, hen verbeidde.
Toen klonk uit lucht, zee, aarde en hemel Dionyzos' hymne hem tegen als jubel, voorspellende der na-eeuwen troost.
|
|