| |
| |
| |
XV.
Daar de brieven die Couperus aan Veen schreef voor een belangrijk deel over financiën gaan, is het wenselijk hier een overzicht te geven van de er in vermelde honoraria:
Jaar |
boek |
gevraagd |
ontvangen |
gevraagd
herdruk |
toegezegd
herdruk |
1892 |
Extaze |
550,- |
550,- |
350,- |
250,- |
|
Illuzie |
550,- |
500,- |
300,- |
300,- |
|
Dorian Gray (vert.) |
200,- |
200,- |
100,- |
? |
|
IJdel Geld (vert.) |
300,- |
200,- |
? |
? |
1893 |
Majesteit |
1500,- |
1500,- |
1000,- |
1000,- |
1894 |
Williswinde |
200,- |
200,- |
100,- |
100,- |
|
Reisimpressies |
500,- |
500,- |
300,- |
300,- |
|
Orchideeën (herdr.) |
|
|
150,- |
150,- |
|
Lent van Vaerzen (herdr.) |
|
|
-,- |
-,- |
1895 |
Wereldvrede |
2000,- |
2000,- |
1500,- |
1500,- |
|
Verzoeking (bew.) |
500,- |
500,- |
300,- |
? |
|
Hooge Troeven |
500,- |
500,- |
300,- |
? |
1896 |
Metamorfoze |
2500,- |
2500,- |
1800,- |
1800,- |
1897 |
Psyche |
1200,- |
1200,- |
800,- |
800,- |
1898 |
Noodlot (herdr.) |
|
|
200,- |
? |
1899 |
Fidessa |
900,- |
700,- |
600,- |
450,- |
|
Langs Lijnen |
2500,- |
2500,- |
1800,- |
1800,- |
1900 |
Stille Kracht |
2500,- |
2500,- |
1800,- |
1800,- |
1901 |
Babel |
1500,- |
1250,- |
800,- |
550,- |
1901 |
Kleine Zielen I-II |
5000,- |
6000,- |
3600,- |
3600,- |
|
|
of meer |
|
|
|
|
Lichtende Drempels |
1000,- |
1000,- |
600,- |
3600,- |
|
Kleine Zielen III-IV |
6000,- |
6000,- |
3600,- |
3600,- |
Hier zij nogmaals verwezen naar de twee artikelen van Pierre H. Dubois, waarin het voor een Nederlands auteur van die periode tamelijk hoge literaire inkomen met nauwkeurigheid onder de loupe wordt genomen. Het afkopen van de rechten op de herdrukken, waar Veen en Couperus in een later stadium van hun samenwerking toe gekomen zijn, zal nog gereleveerd worden in deel II van deze correspondentie, als de desbetreffende brieven ter sprake komen.
Wat deze eerste groep brieven aan Veen verder leert, is, dat Henri van Booven over het algemeen, voorzover het hier gecontroleerd kan worden, zeer nauwkeurige biografische gegevens verstrekt (namen, adressen, data). Voor een belangrijk deel kan hij deze slechts ontleend hebben aan andere brieven, daar, naar Dr. H.W. van Tricht mij vriendelijk meedeelt, Elisabeth Couperus tussen 1923
| |
| |
en 1933 beweerde reeds zeer veel vergeten te zijn. Ook de nog levende dochter van Henri van Booven deelde mij mede, dat haar vader dikwijls geklaagd had over de geslotenheid en (quasi?) onwetendheid van Elisabeth. Van Booven kreeg volgens zeggen bij het samenstellen van zijn boek een aantal brieven ter inzage van Marie Vlielander Hein: de correspondentie namelijk, die Couperus gevoerd had met Jhr. J.H. Ram. Vóor het verschijnen van Van Boovens biografie heeft Elisabeth, toen 66 jaar oud, kennis genomen van de inhoud in detail. Het is mogelijk, en waarschijnlijk, dat zij toen correcties heeft aangebracht. Dat een aantal psychologisch niet onbelangrijke gegevens door deze wijze van handelen niet bepaald tot hun recht zijn gekomen, is iets wat Van Booven mij zelf nog verteld heeft in het eind van de jaren vijftig. Zo heeft Elisabeth later steeds ontkend, dat Louis Couperus bevriend zou zijn geweest met een officier (in casu derhalve Jhr. J.H. Ram), een ontkenning die wel verwondering wekt, daar een zekere ‘R.’ bij herhaling door Van Booven wordt geciteerd, hetgeen haar niet ontgaan kan zijn. Diens brieven zullen na gebruik door Van Booven ongetwijfeld zijn teruggegeven aan Marie Vlielander Hein. Daar deze - zij woonde in de jaren vijftig met Elisabeth Couperus samen - als eerste gestorven is, moet wel als zeker worden aangenomen, dat de Ram-brieven nu niet meer bestaan. Nagegaan zal nog moeten worden, of in de literaire nalatenschap van Van Booven - die door familieomstandigheden op dit ogenblik nog niet toegankelijk is - zich wellicht copieën van de brieven bevinden.
Een winstpunt uit de brieven aan Veen is dus in de eerste plaats ook, behalve in de financiële informaties, gelegen in de bevestiging van veel feiten, ons door Van Booven gegeven. Vooral als bronnenverzameling blijft zijn boek derhalve zijn bijzondere waarde behouden, hoeveel kritiek men ook wellicht zou willen uitoefenen op de presentatie ervan. Dit is hier echter niet aan de orde.
Wat leren de brieven aan Veen ons verder nog? Misschien vooral ook dit: dat Couperus er uit te voorschijn komt als een man met weinig echte vrienden. Het meest horen wij nog over familieleden, dames vooral, tantes, nichten. Ook niet verwante, doorgaans oudere, dames schijnen zijn gezelschap of correspondentie graag gezocht te hebben. Wat de manlijke sexe betreft, na Netscher en Jäger keert, afgezien van familieleden, alleen telkens de naam van Jhr. J.H. Ram terug. Maar deze verbleef zelden in dezelfde stad als de zoveel reizende Couperus. Daarnaast zijn er dan zijn buitenlandse contacten: voorzover wij nu kunnen nagaan, in deze periode vrijwel uitsluitend met vertalers en vertaalsters, een kleine kring van kennissen in Nice daargelaten. Niets wijst er op, dat hij met dezen en genen een wat meer persoonlijke relatie heeft gehad. Uitzonderingen op die regel zijn - en dan nog met reserves - de Duitse Else Otten en de Engelse A. Teixeira de Mattos.
Couperus leefde voor zichzelf, zijn vrouw en zijn werk en had buiten deze nauwe beslotenheid weinig behoefte aan menselijke relaties, andere dan die welke hij vanzelfsprekend in de familiekring vond als hij deze opzocht. Het is merkwaardig, dat hij na de dood van zijn moeder niet bij zijn vader in huis verblijft als hij in Den Haag is, maar in een pension in de Celebesstraat. Zou er, zo
| |
| |
vraagt men zich af, niet een stukje Couperus zijn terug te vinden in de niet thuis maar in pensions verblijvende Dorine uit De Boeken der Kleine Zielen, die, voor eens uit het ouderhuis, voor altijd buiten het ouderhuis blijft?
De enige vaste relatie die Couperus, naast dan misschien die met Ram, steeds strikt heeft aangehouden, was een zakelijke: die met Veen. De brieven aan de uitgever, begonnen in een nogal hooghartige toon, mogen in de loop der jaren dan al een wat vriendelijker karakter aannemen, echt hartelijk en heel persoonlijk zijn ze nooit geworden, ondanks de mogelijkheden die zich daartoe toch wel openden, zoals bezoekjes over en weer, het geboren worden van jonge loten aan de Veen-stam, en dergelijke. De bloemen die Veen en zijn vrouw bij de geboorte van hun oudste dochter van de Riviera ontvangen, komen niét van Couperus! die er blijkbaar wel voor bedankt werd, wat tot een enigszins gegeneerde zinsnede in het begin van brief 267 leidt. Eigenlijk is het verbazingwekkend, hoe weinig Couperus zich uitlaat over het ontstaan en de werkelijke inhoud van zijn boeken. Veen krijgt daarover bijna niets te horen, en de lezer die posthuum van dit alles kennis neemt, moet veel tussen de regels door lezen en raakt daardoor gemakkelijk op het gevaarlijke maar niet geheel te omzeilen terrein van de hypothese.
Vast staat echter wel, dat in de romans veel autobiografische elementen verwerkt zijn, een feit dat - er is al eerder op gewezen - Couperus ook zelf heeft onderstreept. Frappante gevallen zijn in dit opzicht niet alleen Metamorfoze, maar ook De Stille Kracht en in vele passages ongetwijfeld De Boeken der Kleine Zielen. Hier kunnen wij de juiste feiten slechts vermoeden. Intussen kan het geen toeval zijn, dat wij in de stambomen van de families Couperus, Baud, Reynst en [Fayan] [Vlielander] Hein zoveel voornamen tegenkomen, die ons ook uit deze romancyclus bekend zijn: Adèle, Karel, Constance, Adriaan, Pauline, Johan, Mathilde, Henri, Piet, Louise, Marie, Emilie, en daarmee is de lijst nog niet volledig.
Dit wil natuurlijk geenszins zeggen, dat al deze namen letterlijk corresponderen met figuren uit de boeken, ook al blijkt zelfs een achternaam als [Van] Lowe letterlijk in de familie voor te komen. Leerzaam is in dit opzicht het ‘geval Dr. Versteeg - Minta Baud - Ernst’. Hier krijgen wij duidelijk inzicht in de werkwijze van de auteur. De bekende namen, straten, interieurs schiepen voor Couperus wat men zou kunnen noemen een vertrouwd fond van associaties, waaruit zijn figuren zich op natuurlijke wijze losmaakten. Familie-drama's heeft hij op zulk een wijze vervormd, dat de te boek stelling niet kwetsend kon zijn voor de nog levende betrokkenen. De personen werden verwisseld, veranderd, anders belicht, en waar de realiteit of de in de familie circulerende verhalen eventueel te kort schoten, vulde zijn rijke fantasie aan. Want bij dit alles moeten wij niet vergeten, dat hij eens geschreven heeft een ware wellust te vinden in het vertellen van leugens. In veel van het werk van Couperus kan desalniettemin een vrij scherpe scheiding gemaakt worden tussen het min of meer autobiografische element enerzijds en het mythologiserende, al of niet symbolistische, element anderzijds: De Stille Kracht tegenover Babel, Extaze tegenover Fidessa.
| |
| |
Autobiografie is bij Couperus echter zelden: exact met de werkelijkheid in overeenstemming. En nooit: bekentenis-literatuur die verder gaat dan het meest diepzinnige uit Metamorfoze. Dit laatste is een boek waarbij als nergens tussen de regels gelezen moet worden - en hoe gevaarlijk is dat niet! Couperus' grote zelfvertrouwen, werkkracht en zijn vermogen zich op aanvaardbare wijze aan de minimale sociale eisen van zijn liberale omgeving aan te passen zullen hem slechts terloops in conflictsituaties gebracht hebben. Autistisch van aard en door zijn talent in staat gesteld zich zonder al te grote problemen aan zijn narcistische neigingen over te geven, daar dit creatief en financieel in rijkelijk voldoende mate vruchten afwierp, kon hij zich zeer goed handhaven. Een zekere crisis valt slechts vóor zijn huwelijk waar te nemen. In zijn dagelijks leven vond hij tevredenheid - hij had in Elisabeth iemand die zowel als moeder, zuster, secretaresse en, naar buiten toe, als echtgenote en gastvrouw functioneerde - en hij zorgde zelf wel voor de nodige afwisseling waardoor er onophoudelijk voldoende verfrissende prikkels uit de buitenwereld op hem af kwamen. In zijn werk vond hij zijn geluk, daar het zijn vaste onbewoonde palmeneiland was waarop hij zich dagelijks in de eenzame werkuren in rust en overgave aan wat hem bezielde kon terugtrekken. Zijn snelle intelligentie, zijn vermogen mensen en situaties met evenveel intuïtie als verstand in te voelen en te overzien, zijn taalbeheersing en de ongetwijfeld van zijn vader geleerde zelfdiscipline - alle uiterlijke schijn van het tegendeel ten spijt -, liggen ten grondslag aan het geheim van zijn fantasmagorische scheppingskracht, die de jaloerse be- en verwondering van een Van Deyssel gaande maakte en in zijn flonkering vele tijdgenoten verblind heeft.
Geen voortdurend onderhoudend leesgenot verschaffen de brieven aan Veen. Daarin ligt hun belang niet. Zij delen ons echter veel mee van datgene wat nu juist zo vaak, en ten onrechte, ‘achter het boek’ verscholen blijft liggen. De publicatie van het kunstwerk is zeker de helft van de creatie zelf. Ook na de geboorte moet het kind gewassen en verzorgd worden en kent het zijn ziektes - om soms zelfs ontijdig te kunnen sterven, zoals wij nog zullen zien bij de zeven-maands kinderen Endymion en Imperia. Een van de dingen die bij zorgvuldige lectuur het sterkst treffen, is de economie waarmee Couperus van zijn middelen als auteur gebruik wist te maken. Hoewel hij later ergens zegt nooit een letter om geld geschreven te hebben en nooit een letter zonder liefde te hebben neer-gepend, heeft hij tevens vrijwel nooit een letter geschreven zonder achteraf - en hoe dikwijls niet reeds vooraf! - onmiddellijk de literaire resultaten ook zoveel mogelijk financiële vrucht te laten dragen.
Tenslotte zij er, ten overvloede wellicht, nog op gewezen, dat de brieven ons leren welke schrijvers Couperus in deze jaren negentig en in het begin van onze eeuw las, of althans goed kende (wat nog wat anders is dan: bewonderde, want in Nederland waardeert hij weinig meer dan Borel, Wagenvoort en Hélène Swarth). Het is rijp en groen door elkaar, D'Annunzio naast Carmen Sylva, of Ouida zo men wil; Flaubert naast Sienkiewicz; Moore naast Bertha Von Suttner. Baumbach, Buysse, Van Deyssel, Emants, Gontscharow, Gustafsson, Jerôme, Kloos, Netscher, Prins, Querido, Serao, Wilde, De Wit, De Wyzewa, het is een
| |
| |
bonte familie, en men zou de geest van de auteur wel eens door middel van de hem zo intrigerende tafeldans willen oproepen, om een uurtje met hem van gedachten te wisselen over de schrifturen van al deze late negentiende eeuwers. Eén ding is zeker: aan het hoofd stelde hij papa Zola, van wie hij in de allereerste plaats het geregelde werken zegt geleerd te hebben.
Er zou een boeiende studie te schrijven zijn over Couperus en de beeldende kunst. Aan tijdgenoten passeren in deze brieven slechts Bauer, Haverman, De Josselin de Jong, Vaarzon Morel, Neuhuys, Pander, Toorop en Veth de revue, en een brillante revue is het niet: hoewel Couperus de Art Nouveau soms wel aardig vindt, houdt deze hem als probleem of ideaal bepaald niet uit de slaap. Zijn waardering, soms, voor Toorop rijst de pan niet uit en voor de boekbanden wordt hij slechts enthousiast als ze luxueus zijn: zoals b.v. de band van De Stille Kracht, in het mooie fluweel, dat de ijverzucht van zijn Franse tijdgenoten schijnt te hebben opgeroepen. Het zou echter onjuist zijn, zijn smaak in deze periode alleen te willen reconstrueren uit wat deze zakenbrieven ons hier en daar suggereren. Het is bekend, dat hij bewondering had voor het werk van Pier Pander, van Bauer en zeker ook wel voor dat wat de Haagse School heeft voortgebracht, om maar enkele voorbeelden te noemen. Maar zijn belangstelling voor de beeldende kunst lijkt toch pas te rijpen in de loop der nog komende jaren, als hij er veel meer over zal gaan schrijven. De Reisimpressies zijn nog maar een aanloop. Toch bevatten zij al duidelijk de kiem van wat hem later zo intens zal bezighouden: liefde voor in de allereerste plaats de klassieke kunst, zoals ook de klassieke oudheid meer in het algemeen geen gering gedeelte van zijn oeuvre in de komende jaren als motief beheerst.
|
|