[Deel I: Waarde heer Veen]
Vooraf
Couperus heeft in zijn voorwoord voor Williswinde verklaard niet op ‘woorden vooraf’ gesteld te zijn: hij hield zelf namelijk ook niet van antichambreren. Hoewel hij zoals in veel dingen ook daarin gelijk had, wil ik toch niet nalaten hier mijn dank te betuigen aan al diegenen, die mij bij het tot stand komen van dit boek zo goed en hartelijk geholpen hebben. Dit betreft in de eerste plaats Ellen Warmond en Harry G.M. Prick, de eerste wegens haar niet genoeg te waarderen assistentie bij het uittypen van de handschriften, de laatste wegens zijn onverdroten en inspirerende aanmoediging, bijstand en goede raad die steeds met zo grote kennis van zaken spontaan gegeven werd.
In het bijzonder dank ik voorts R. Breugelmans; C.H.A. Broos; G. Crebolder (archivaris gemeente Barneveld); C.W. Delforterie (conservator Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag); R.E.O. Ekkart; mej. W. Fock; David L. Masson (sublibrarian Brotherton Library, Leeds); H.M. Mensonides (archivaris gemeente Den Haag); P.G.P. Meyboom; H.J. Mühl; R. Richard (conservator Van Eeden Museum, Amsterdam); G.J. Slijkhuis; H.W. van Tricht; Albert Vogel; mevr. M. de Vries-van Booven; mej. F.S. de Vrieze. En tenslotte dank ik gaarne de staf van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatie Centrum en de medewerkers van de Drukkerij Semper Avanti te Den Haag.
F.L.B.