eenmaal, onherroepelijk... verlies ik hem... Nu is het zoo geworden... Ik moet er gelaten onder zijn...
- Woon ik niet bij u allen... Ben ik anders afwezig geweest... dan voor mijn studies... voor zaken soms...?
- Kind, dat is het niet... Het is het verliezen... het elkander verliezen... uit elkanders ziel...
- Maar dat is het niet...
- Dat is het juist wel... Maar het kan niet anders, mijn kind... Alleen, omdat ik je niet meer voel in je ziel, weet ik niets meer van je af... Weet ik al sedert tijden niets meer van je af... Ik zie je gaan, ik zie je komen... het zijn de patienten, het zijn de kinderen, die je in beslag nemen... beurtelings... maar wat weet ik... wat weet ik van je af... Het is zoo langzamerhand geworden... en sedert... je... getrouwd bent... is het onherroepelijk.
- Mama...
- Mijn jongen, ik moest zoo niet spreken. Ik mag zoo niet spreken... Ik zoû die melancholie ook wel heelemaal te boven komen, als ik wist... dat je gelukkig was voor jezelf...
- En waarom zoû u twijfelen, dat ik dat was...
- Ik weet het niet... Er is iets in je...
- Moeder, zeide hij. Wat is het zonderling, dat u en vader...
- Wat...?
- Elkaâr eigenlijk nooit hebben gevonden. U denkt beiden zoo dikwijls... het zelfde.
- Dacht papa... ook...
- Zoo even... bijna het zelfde als u...
- Wij hebben elkaâr leeren verdragen, mijn jongen.
- Maar nooit heeft u elkaâr gevonden... en zijn stem, week, boog over.
Zij zag hem aan; zij begreep, dat ook hij zijn vrouw niet vond. Zij zag het, hij was niet gelukkig voor zich.
Het sneed haar plotseling als een zwaard door haar ziel, en als uit een bron welde het verwijt haar vol. Was het niet alles hàar schuld, als haar zoon zich niet gelukkig nu voelde... Het gevolg van zijne kinderjaren, het gevolg van zijne opvoeding... De me-