- Ik weet niet...
- Waar woont hij?
- Op kamers, op het Buitenhof.
- Wij zijn er vlak bij... Laten we eens gaan zien of hij thuis is.
Brauws was niet thuis. En Van der Welcke liet voor zijn ouden studiekameraad een kaartje achter, met een woordje er op. Er gingen veertien dagen om, en Van der Welcke was beleedigd.
- Ik hoor niets van Brauws, zeide hij tot Van Vreeswijck.
- Ik heb hem ook niet meer gezien.
- Misschien heeft hij wat tegen me.
- Wel neen... Daar is Brauws niet iemand voor.
Van der Welcke zweeg. Na de scène met de familie, was hij spoedig gepiqueerd, dacht, dat men niet met hem wilde omgaan, hem ontweek...
- Nu, laat hem stikken als hij geen notitie van mijn kaartje nemen kan, zei hij nijdig.
Maar na een paar dagen - Van der Welcke rookte in zijn kamertje - bracht Truitje een kaartje binnen.
- Brauws! riep Van der Welcke uit.
En hij stortte naar buiten.
- Kom boven, kerel! riep hij van de trap.
In de gang stond een man, groot en rustig, en keek met een glimlach om zijn dikken snor naar boven.
- Mag ik boven komen?
- Zeker, zeker, kom boven. Waarachtig, het doet me pleizier, Max...
Brauws kwam de trap op, zij drukten elkaâr de hand stevig.
- Welckje! zei Brauws. Dolle Hans!
Van der Welcke lachte.
- Ja, dat waren mijn namen! Kerel, kerel, in wat een jaren hebben we elkaâr...
Hij voerde hem in zijn rookkamertje, deed hem zitten, prezenteerde sigaren.
- Merci, ik rook niet. Het doet me pleizier je te zien. Maar Hans, jij bent niets veranderd. Even wat dikker geworden, en dat is alles.