- Neen, ik lach niet, Marianne, en evenals je tante en mij gaarne gelukkig zoû willen zien... zoû ik je gelukkig willen zien... met een man, dien jij lief hadt.
- Dat zal niet gebeuren, oom... neen, dat zal niet gebeuren.
- Hoe kan je dat weten...
- O, dat voel ik, dat voel ik...
- Kom, ik wil er met je om parieeren, schertste hij.
- Neen, oom, zeide zij met een glimlach, als had zij pijn; ik wil daar niet om parieeren...
- Ik woû je niet kwetsen, Marianne.
- Dat weet ik wel...
- Maar je moet niet zoo droefgeestig zijn... op jou leeftijd... Je bent zoo jong...
- Een-en-twintig... Dat is al heel oud...
- Oud, oud. En ik dan?
Zij lachte.
- O... u is jong! Een man...
- Is altijd jong?
- Niet altijd... Maar u wel...
- Een jonge oom?
- Ja zeker, een jonge oom... Een vrouw is gauwer oud...
- Dus als jij oud bent, en ik jong... dan zijn we zoo wat even oud.
Zij lachte.
- Wat een berekening! Neen, u is ouder. Maar ouderdom is niet volgens jaren.
- Neen... Ik heb soms heel jonge verlangens. Weet je, waar ik verleden naar gesmacht heb, als een kind, als een jongen?
- Neen...
- Naar een automobiel.
Zij lachte, een lachje als van klokjes.
- Naar een automobiel!!
- Heerlijk, niet waar... Te jagen, te jagen langs velden en wegen, over wolken van stof...
- U wordt poëtisch!
- Ja, ik word poëtisch van mijn verlangen...