- Daar zijn we thuis.
Hij belde.
- Dank u... voor uw geleide.
- Dag Marianne...
De knecht deed open, zij ging binnen. Hij draafde terug, als een
jongen fluitend.
- Marianne, zei Bertha, toen zij binnen kwam. Waar ben je toch
geweest?
- Ik ben blijven eten bij tante Constance.
- Ik ben ongerust geweest, zei Bertha.
Maar zij was blij, dat Constance zoo voorkomend was.
- Wie heeft je thuis gebracht?
- Oom...
Zij ging gauw naar hare kamer... Zij zag in den spiegel, als om te
lezen in hare eigen oogen... Zij las er haar geheim.
- O mijn God... dacht zij. Ik had er niet heen moeten gaan. Ik had
er niet heen moeten gaan. Ik ben te zwak geweest. Te zwak... O, waren zij maar
gebrouilleerd gebleven... papa... en... hij... O, mijn God, neen, neen, neen...
Ik ga er nooit meer heen... Het was voor het laatst... voor het laatst... O,
mijn God, help mij, help mij...
Zij viel in een stoel, en, zonder te weenen, in haar geluk, dat nog
naglansde als een glorie,