begon door de kamer, kaatsende tegen de wanden aan, de heele kamer
vullende met een losbarstende homerische dolheid.
- O, vader, schei uit! wist Addy eindelijk te zeggen, een weinig
verlost van den maaglach, de tranen met natte strepen lekende over zijn wangen,
in een zuchtende wanhoop, dat hij maar niet als zijn vader lachen kon...
- Geef me potlood en papier, zei Van der Welcke; dan ga ik mijn
droom teekenen.
Maar Addy, heel streng, was geschokt.
- Neen, vader, niet doen, hoor! Niet doen... Dat wordt een gemeen
plaatje!
En de kuische ernst van zijn jongen werkte zoo op Van der Welcke's
heel lachlichte lachspieren, dat hij op nieuw begon te bulderen om de
verontwaardiging van zijn zoon...
Truitje, op den corridor zoekende, liep rond, klopte aan de deuren,
niet wetende waar Addy was.
- Jongenheer, bent u al op?
- Ja, riep Addy. Ik kom.
Hij ging aan de deur.
- Wat is er?
- Een telegram... Zeker van mevrouw...
- O ja, geef hier.
Hij nam het telegram, sloot de deur weêr.