| |
XVIII
Het was midden November, en Constance herinnerde zich, dat Bertha
haar tweede receptie-dag had, den derden Dinsdag van die maand. Het was een
paar dagen voor de verschijning van het volgende nummer van Den Dwarskijker,
die haar, zonder dat zij er meer over sprak, de geheele week eigenlijk geen
rust liet, bang als zij was voor gedrukte woorden, die nijdig deden en kwaad
wilden. En als om hare belofte aan | |
| |
Van der Welcke gestand te
doen, zeide zij dien middag aan het lunch, dat zij naar Bertha ging, omdat het
Bertha's jour was. Hij begreep dadelijk wat hare bedoeling was, en het
verwonderde hem eigenlijk, dat zij het plan zich te pousseeren niet opgaf. Hij
had eerder gedacht, dat zij in de ontzenuwing van hun gesprek die gedachte wel
in zich had voelen opkomen, maar dat ze haar later, na die ontzenuwing, geen
ernst zoû zijn. Hij herinnerde zich, dat die recepties bij de Van Naghels
voor de familie altijd iets zeer officieels waren gebleven: mama Van Lowe ging
er een enkelen keer heen, en oom en tante Ruyvenaer, hoewel er totaal niet in
hun element, verschenen ook éen keer in den winter, omdat zij dat bij
vergissing begonnen waren, en nu verlegen waren weg te blijven, maar verder
kwamen de familieleden er nooit. Voor de familie hadden die ont- | |
| |
vangdagen altijd behouden iets van officieele gewichtigheid en
aristocratische ontoegankelijkheid, en Cateau, bij voorbeeld, zeide heel
ernstig tegen Karel:
- Van dáág... heeft Bèrtha... haar joùr!
met iets van eerbied voor dien jour, waarop de upper two and three van
Den Haag wel eens verschenen; terwijl Gerrit altijd gekheid
maakte, over de ongenaakbare grandeur van die ontvangdagen bij Hare
Excellentie, zijn zuster, zooals hij spotte... Van der Welcke had op de lippen,
Constance te vragen, of Bertha wist, dat zij komen zoû, of zij over hare
visite ten minste gesproken had met mama Van Lowe. Maar hij voelde zich niet in
een stemming veel woordenwisseling uit te lokken, en Constance zoû toch
doen als zij verkoos. Het regende, en hij hoorde aan hoe zij de meid een
coupé liet bestellen, en daar hij thuis bleef, zich zonder Addy
vervelende op zijn rookkamertje, rookende de eene cigarette na de andere, zag
hij zijn vrouw om vier uur in den coupé stappen, en trof hem de elegance
van haar toilet. Hij haalde de schouders op, afkeurende en somber, nijdig deze
dagen; hij ook, onveranderlijk ontstemd door dat ellendige pamflet, door dat
beroerde schandblad, waaraan hij niets wist te doen, - gooide hij zich
weêr op zijn divan en rookte en rookte, zonder dat hij er toe besluiten
kon zich te kleeden, en naar de Plaats te gaan, er bijna onbewust dezer dagen
zijn vrienden vermijdende.
Constance voelde zich heel kalm, maar een bitterheid, al deze dagen,
bleef haar bij. Slechts terloops dacht zij er aan hoe Bertha haar visite
zoû opnemen, maar al dacht de familie | |
| |
nu anders over die
kwestie, zij wilde Bertha toonen, dat zij het van zelve vond spreken, als zij,
Constance, haar op dien receptiedag kwam bezoeken. Toen haar coupé stil
hield, zag zij een paar rijtuigen; de deur werd door de meid dadelijk geopend
nog vóór zij gebeld had; de knecht, haar herkennende, groette,
ging haar voor de trappen op, opende de deur, en aanzeide haar naam:
- Mevrouw Van der Welcke...
Constance trad binnen. In den salon, half donker, bewogen zich
enkele menschen, meest dames. Maar zóó donker was het er niet, of
het trof haar aanstonds, dat Marianne haar verwonderd aankeek, met zulk een
spontane, niet te verbergen verwondering, dat het haar pijnlijk aandeed. Zij
groette met een koel handdrukje en lachje Marianne, en begaf zich naar Bertha,
en ook deze - zij zag het heel duidelijk - was verwonderd en knipte de oogen
terwijl zij opstond... En Bertha, hoe vrouw ook van de wereld, hoe gewoon ook
moeilijke salonkwestie-tjes te behandelen, was als verlegen, toen zij hare
zuster groette:
- ...Constance... bijna onhoorbaar, en aarzelde een oogenblik, of
zij haar zoû voorstellen aan de dame, die naast haar zat. Maar
| |
| |
ook een oogenblik slechts; toen zei Bertha met haar gewone stem
van altijd een beetje moede gastvrouw, die de wereldsche dingen afdeed omdat
het nu anders niet kon:
- Mevrouw Van Eilenburgh... mijn zuster, mevrouw Van der
Welcke...
Constance boog, koel, zei een paar woorden. Bertha noemde nog een
paar namen, en Constance hier, daar, sprak koeltjes, heel even na. Zij was
echter wel ontsteld, want de eerste dame aan wie Bertha haar had voorgesteld,
was de grootmeesteres van de Koningin, en de nicht van De Staffelaer... Dat zij
te schrijven zoû hebben aan mevrouw Van Eilenburgh, een enkel officieel
woord, om haar wensch te kennen te geven zich te laten voorstellen ten Hove,
had zij al bedacht, en ook had zij bedacht, dat de grootmeesteres een nicht was
van De Staffelaer, maar nu, dat de eerste dame aan wie Bertha haar prezenteeren
moest, een bloedverwante was van haar gescheiden man, maakte haar bijgeloovig,
huiverig. Zij toonde het echter niet en zonder zich heel veel moeite te geven
en zonder beminnelijk of spraakzaam te zijn, bleef zij zitten op hare plaats,
zoodat Marianne nu naar haar toekwam:
| |
| |
- Wat is dat aardig, tante, dat u eens komt op mama's jour.
- ...Ze meent er niets van, dacht Constance, maar het was eerder
onhandigheid en verwondering van Marianne, dat zoo te zeggen, dan valschheid.
Zij had nooit kunnen denken, dat tante Constance op die jours zoû komen,
evenmin als de andere ooms en tantes kwamen, omdat hun onderlinge kennissen nu
eenmaal verschilden.
- Van het voorjaar, zei Constance heel kalm; was het zoo druk met
onze installatie; herinner je... de meubels die uit Brussel
kwamen... Maar nu van het najaar wilde ik mama toch eene verschuldigde
beleefdheid doen... Ik kan mama toch niet alleen visites maken, als ze
hoofdpijn heeft en op haar slaapkamer is...
Marianne's verwondering steeg. Tante Constance zei dat zoo heel
kalm, zoo heel kalm, alsof het heelemaal van zelve sprak... dat zij kwam op een
jour. En Marianne kon niet nalaten te zeggen:
- Ja... het is heel aardig, dat u komt... Want, ziet u... de tantes
komen nooit... tante Adeline niet, tante Cateau niet... en tante Ruyvenaer heel
zelden...
- Ach? vroeg Constance argeloos. Komen ze nooit?
| |
| |
- Tante Ruyvenaer een heel enkelen keer, maar de andere tantes
nooit.
- O, komen die nooit? vroeg Constance heel erg verwonderd doende, en
een beetje spelend met de verbazing van Marianne.
- Wist u dat dan niet?
- Neen, dat wist ik niet... Maar dat is toch niet heel beleefd van
de tantes... de ooms laat ik nu daar... heeren hoeven zooveel visites niet te
maken... maar van de twee tantes verwondert het me, Marianne...
Marianne wist niet meer wat te zeggen. Zij was niet veel gewend aan
hare woorden te denken, of te denken, dat een ander andere woorden sprak dan
hij dacht. Zij had, wel nerveus, iets opens, eerlijks, spontaans.
- Nu, maar ik zal ze eens zeggen... dat ze... tegenover een zuster
ook wel beleefd mogen zijn, meende Constance en lachte.
- Ach tante, ik geloof niet, dat tante Adeline en tante Cateau en
tante Adolfine het prettig zouden vinden te komen, zei Marianne, geen oogenblik
twijfelend aan Constance's oprechtheid.
- O, niet? zei Constance koeltjes. Ja, tante Adeline heeft het zoo
druk altijd met de kinderen... en tante Cateau...
| |
| |
Zij voltooide niet haar zin, want een paar heeren lieten zich aan
haar voorstellen, wetende, dat zij de zuster was van mevrouw Van Naghel.
Zij wilde maar heel kort blijven. Na een paar minuten stond zij dus
op, en naderde Bertha om afscheid te nemen; op het zelfde oogenblik echter nam
mevrouw Van Eilenburgh van Bertha afscheid... en Constance wachtte een paar
seconden. En in die paar seconden lette zij op, heel duidelijk, dat mevrouw Van
Eilenburgh haar opzettelijk den rug toedraaide als om haar niet te zien -
afscheid van Bertha nam, en haàr geen gelegenheid gaf te groeten... Het
was niets dan een nauw merkbare beweging en het kon in ieder ander geval een
heel natuurlijke onoplettendheid zijn geweest, maar, op dit oogenblik,
Constance voelde het, was het opzet, en opzet te krenken... Zij glimlachte
ironisch, een lach in de oogen, de lippen dun trekkende, en zij dacht:
- Ze is de nicht van De Staffelaer... ik zal wel meer zijn neven of
nichten ontmoeten...
Nu kon zij van Bertha afscheid nemen.
- Adieu, Bertha.
- Adieu, Constance, het is lief van je geweest...
Constance, een oogenblik, zag Bertha in de | |
| |
oogen. Zij
zeide niets, zij deed niets dan dit: Bertha in de oogen zien, terwijl zij haar
hand nog vasthield... En zij zagen elkaâr een oogenblik in de zielen. Een
oogenblik - er kwamen geen nieuwe visites; er werd verder op druk gesproken -
had Bertha gelegenheid, iets te zeggen, dat zij onweêrstaanbaar voelde
komen op haar lippen.
- Constance... dat artikel...
- Ja...?
- Van Naghel is er erg ontstemd over.
Constance haalde hare schouders op.
- Je weet er van? vroeg Bertha.
- Ja, ik kreeg ook... in mijn brievenbus... zoo een pamflet.
- Het is verschrikkelijk...
- Het is beneden ons, ons er iets van aan te trekken.
- Ja maar... voor Van Naghel... is het heel onaangenaam.
- Aangenaam is het voor mij... ook niet bepaald... maar...
En zij haalde hare schouders op, niet willende zeggen, hoezeer zij
er onder leed, beefde in al haar zenuwen: voor dat gedrukte woord van
schandtaal. Maar zij begreep, dat ook Bertha er al die dagen onder geleden had,
onder dat | |
| |
gooien met vuil, dat heel waardig was, om te doen, of
men niet achtte, maar dat bezoedelde desniettemin... En Bertha vond nog een
oogenblik om te zeggen:
- Constance...
- Wat is er?
- Mevrouw Van Eilenburgh... is de nicht...
- Ik weet het...
- Het speet me... dat je haar juist ontmoette.
Weêr haalde Constance de schouders op.
- Waarom...?
En zij keek Bertha strak aan.
- Waarom? herhaalde zij hoog. Er zijn dingen, Bertha, die
IK
ga beschouwen als het verleden. Ik weet niet of
anderen ze altijd zullen beschouwen... als het heden. Als je een zuster voor
mij wilt zijn, in werkelijkheid en niet in naam, help mij daar dan in...
Begrijp je? Ik
WIL
... wat jaren geleden gebeurd is...
beschouwen als het verleden... ik wil dat zoo, niettegenstaande onze kennissen
er, geloof ik, pleizier in hebben het nog altijd als het heden te beschouwen...
Het is wel een compliment aan mij, maar ik kan het, helaas, niet aannemen: ik
ben wel degelijk vijftien jaar ouder, en die vijftien jaar
WIL
ik laten gelden... Begrijp je me...
| |
| |
- Ik geloof, dat ik je begrijp, Constance.
- En je keurt het niet goed in me... Je verlangt ook, dat ik nooit
ouder word, en nooit mijn vijftien jaren in rekening breng.
- Constance... stil... de deur gaat open...
- Wees niet bang: ik zal niets meer zeggen... adieu, Bertha... en
als het kan, help me...
Zij drukte hare hand, Bertha was zeer zenuwachtig. Terwijl Constance
wegging, hoorde zij den knecht aanzeggen:
- Meneer en mevrouw Van den Heuvel Steyn.
Zij schrikte; zij kende dien naam: vrienden van De Staffelaer, Van
den Heuvel Steyn aan het Hof een charge bekleedende... Plotseling, nu jaren
geleden, zag zij zichzelve, een jong meisje, aan de zijde van De Staffelaer,
haar verloofde, een visite maken bij die menschen... In jaren had zij ze niet
gezien, in jaren niet van ze gehoord.
Zij passeerde ze, en zij zag ze oud, heel oud geworden, die
kennissen van De Staffelaer, twee heele oude menschen. Zij ook zagen haar aan,
en in hun beider blikken was als een woede, alsof zij zich beiden verwonderden,
die oude heer, die oude dame, aan te treffen in een salon, waar
ZIJ
binnenkwamen... Mevrouw Van der Welcke... al was zij
dan ook honderd | |
| |
maal de zuster van de vrouw van den minister van
koloniën. De blikken kruisten elkaâr als degens, even, en Constance,
heel hoog, ziende over hunne hoofden heen, en doende of zij ze niet herkende,
ging voorbij... In de gang trilde zij... Het stortregende. De knecht deed haar
rijtuig voorkomen.
- Het... zal moeilijk zijn... dacht zij doodmoê van dit enkele
kwartier. Maar het is voor mijn zoon... het moet... het moet...
|
|