| |
XV
Constance dezer dagen was veel alleen. Ze was eigenlijk zoo alleen,
als zij in Brussel - zoo Van der Welcke eens voor zijn wijnen of
assurantiën op reis was - nooit was geweest, omdat zij ook voor de eerste
maal Addy niet bij zich had. Zij zag hare moeder echter bijna iederen dag, maar
verder bleef zij veel thuis, zooals zij in Brussel ook veel thuis was gebleven.
Er was in haar een zachte melancholie gekomen na hare neêrslachtige
buien, een melancholie om maar veel alleen en veel thuis te zijn. Ze was een
vrouw van het home; haar huis had het verzorgde en bevallige en gezellige van
een woning, die de bewoonster lief heeft, met dat schuchtere gevoel, dat het
thuis het allerveiligst was. Zij was des morgens bezig op een rustige wijze;
zij deed hare huishouding, gaf hare bevelen op een rustige methodische
| |
| |
wijze en er was altijd in haar huis een atmosfeer van een
comfortabele stille welbehagelijkheid, die als kalmeerde en uitnoodigde tot
blijven. De twee meiden, met wie zij hare kalme vriendelijke manier van
meesteres des huizes altijd behield, hielden van haar, deden rustig haar werk
af, spoedig wetende hoe het moest. Deze dagen alleen, ging zij met haar het
huis rond, liet de kamers van Van der Welcke en Addy een groote beurt geven,
zag hare kasten, alle hoekjes na, met hare kalme verzorgende vingers van
exquize vrouw, die aan alles, waarover die vingers gleden, iets gaf van haar
eigen exquiziteit.
Zij las niet veel, zij maakte geen muziek, zij was zelfs niet
buitengewoon ontwikkeld. Als kind had zij van feeënverhaaltjes gehouden,
als meisje nog feeënverhaaltjes bedacht, maar zij hield verder niet van
litteratuur; verzen vond zij onnatuurlijk; van muziek begreep zij niet veel.
Maar zij had iets zachts en moois en voornaams, van exquize vrouw, vooral nu,
dat hare ijdelheid eigenlijk dood was. Zij had een ingeboren smaak om nooit
iets te doen en te zeggen, dat leelijk was, of hard, of grof, en alleen als
hare zenuwen haar waren de baas, kon zij driftig zijn en uitvaren. Maar zij
| |
| |
h had vooral door haar verdriet en de verdrietige, triestige
jaren in zich ontwikkeld een zeer gevoelig week hart, bijna overgevoelig,
overweek. Een woord van sympathie, oogenblikkelijk, viel als weldadige dauw op
haar neêr, deed haar liefhebben, wie zoo sprak. Zij was haar moeder zeer
gaan liefhebben, meer dan vroeger, in mama waardeerende de moeder, die de
kinderen bij elkander hield. Zij ook, zij deelde dat familie-zwak, die vreemde
liefde voor alle de haren. Maar wat mama nooit had, was in haar dikwijls: de
teleurstelling, de neêrslachtigheid, de ontmoediging zooveel en zoo wijd
lief te hebben, wat met zoo vele en wijde belangen zich wijder en wijder
vertakte. Dan bleef zij maar thuis, in haar eigen huis, sloot zich op in hare
zachte melancholie, ging met de meiden, die van haar hielden, het huis door,
opdat het heelemaal lief en netjes zoû zijn. Zij had niets van de
Hollandsche huisvrouw, en de meiden dikwijls zeiden, dat het bij mevrouw die
zoo, en bij mevrouw die zus was. Maar zij had zooveel tact, dat zij deden naar
haar wenschen, en aannamen hare verdeeling van uren en werkzaamheid, en haar
huis was altijd af, gezellig, klaar te bewonen. Zij had kleine, zachte
liefhebberijen van een vrouw, die geen | |
| |
grooten geest heeft, die
pleizier heeft in bijna eenvoudige, kinderlijke vrouwelijkheidjes. Had zij eens
hoofdpijn, was zij eens ziek, dan vond zij het prettig met een stapel
modeplaten te liggen, op den divan in hare slaapkamer, en rustigweg allerlei
toiletten te bedenken, die zij niet noodig had en ook niet bestelde, maar die
zij alleen maar bedacht, schiep, met de bekoorlijk nuffige fantazie van een
elegante vrouw, die veel houdt van mooie kleêren. Of zij kon hare kasten
opruimen met pleizier, alle hare kanten en linten nazien, ze netjes opvouwen,
ze glad strijken, ze leggen in verschillende laadjes van coquette Empire
chiffonières, en ze parfumeeren met poudre d'iris. Of zij kon hare
bijouterieën - zij had niet veel - nazien, oppoetsen, ze laten schitteren
tegen zich aan met een lach van pleizier om die mooie dingen, die zoo fonkelen
en het mooi van een vrouw verhoogen. Zij voelde niets voor de groote kwesties,
feminisme begreep zij niet, voor socialisme was zij een beetje bang, vooral
omdat de arme menschen zoo vies waren en zoo akelig roken. Toch was zij
weldadig al was zij heelemaal niet rijk, en gaf zij dikwijls aan de arme en de
vieze menschen, vooral hopende, dat zij zich zouden wasschen. | |
| |
Toch had zij een redelijk logisch verstand, al was zij niet ontwikkeld, al
dacht zij niet diep over kwesties, over kunst. Nu, dat hare ijdelheid dood was,
was zij een vrouw van de wereld, die de wereld vermoeiend en lastig vond en
zich met de wereld niet bemoeide, en alleen maar behoefte had aan sympathie en
zacht medegevoel. En alleen soms schenen de snaren in haar strakker te spannen,
en klonk er zoo iets door haar heen, als een plotse, heel vage treurigheid, die
haar plots deed denken en afvragen zichzelve:
- Wat zijn en wat doen we klein... Nu word ik oud... en wat is er
geweest... Zoû er dan nog bestaan... iets anders...? Of is dit voor
iedereen... zoo...: leven?
Dat haar hart nooit had gesproken, wist zij eigenlijk zelve niet.
Zij had Van der Welcke lief gehad, toen in Rome, omdat hij een mooie jongen
was, in de ijdelheid en die salonkomedie-vertooning, waarin zij - na het lezen
van een paar Fransche moderomans - had geklaagd over levensmoêheid,
napratende en er totaal niets van wetende of voelende. Dat er andere liefde is,
dan die welke zij had gevoeld voor Van der Welcke - zij dacht er zelfs niet
aan, en las zij er nog eens van, terloops in | |
| |
haar weinige
lectuur, dan dacht zij: dat is een boek, en de schrijver schrijft mooie
woorden. Maar tegelijk was haar zachte natuur te voornaam vrouwelijk en ook
moederlijk, om de lijfsliefde te vinden het eenige noodige. Neen, wat zij als
plicht had gevoeld voor haar eersten man, en als hartstocht voor Van der
Welcke, was zoo spoedig al tot moederlijkheid verwazigd. Zij had, getrouwd, in
haar hartstocht, dadelijk naar een kind verlangd. En zij had haar kind
verafgood, van den eersten dag af...
|
|