Driebergen, werd het nu waarlijk als met banden dichter gestrikt, en duurde het
alleen alles maar heel lang, jaren, en na jaren, nog maanden toe, om het alles
wat zacht te laten worden, en wat weldadig... In deze stemming, van zelve, had
Constance een zachteren toon in hare stem, en zij voelde zich zoowel kind
tegenover die beide moeders, als oud geworden in zichzelve, in een sluimering
van passies, en driften, en zenuwen... Zoû het dan zoo nu worden gaan met
haar, met haar leven, in een zachtere opeenvolging der jaren, zij levende voor
haar zoon... Zij vroeg het zich diep, bijna onbewust, af in hare ziel, en een
weemoed vloot in haar vol, een weemoed om die beide oude moeders, om Henri, om
zichzelve... Kwam dan zoo aan, dat wat naderde, met die nu zachtere jaren: de
ouderdom... Zij was twee-en-veertig, zij was niet oud, maar naderde nu toch
zoo, zacht, de ouderdom... En terwijl zij het zich afvroeg, in een weeke,
weemoedige, passie-en driftlooze stemming, schemerde het heel vaag voor haar
heen, als zoû zij nu oud worden, en, als had zij nooit geleefd... Nooit
geleefd... Nooit geleefd... Het schemerde, o, zoo vaag, onvoldaanheid, in haar
zachte voldaanheid... Nooit geleefd... Waarom, zij wist het niet, maar zij