| |
| |
| |
II
Over ‘de Stem’.
Wat de literatuur betreft: zij registreert onverbiddelijk. Zij registreert zonder mededoogen de mate van innerlijke intensiteit, die in een bepaalde periode aanwezig is en al het andere laat zij als waardeloos uit zich wegvallen. Zij houdt zich niet op met geweldige boksmatches en overtochten naar Amerika, tenzij in deze boksmatches zich het innerlijke drama openbaart van een tijd of van een mensch. Zij heeft ook deze 10 jaar haar wezensonthullende functie uitgeoefend. Zij heeft dit leven, deze triomfante perfectie van lichaams- en technische krachten, onthuld voor wat zij in wezen was: schamelheid en gedrentel naar de ziel. In den hoogsten zin van dit woord is er geen literatuur meer ontstaan, nergens in dit Europa voor zoover wij kunnen zien. De ouderen hebben hun werk voortgezet, en dit heeft deze armoede eenigszins verhuld. Maar geen jonger geslacht bleek bij machte, een woord te zeggen dat zich handhaven kon, door onvervangbare eigenheid en scherpte, naast de groote woorden waarin de vroegere perioden hun wezen uitdrukten. Waar wij rondzien, zien wij slechts verzwakte herhalingen van de kunst der vorige perioden, en deze omsponnen door de impotentie-verwekkende theorieën en de doelbewuste reclame die het eenige absoluut eigen merk van dezen tijd is. Zelfs de vertelwijze-in-concreta, de novellistiek der zakelijke aanduiding, vindt men in totnogtoe onbenaderde volmaaktheid in de Erzählungen van Heinrich von Kleist en de Italiaansche novellen van Stendhal terug. Zal het later nog komen, als de verborgen diepten van deze te heftig
| |
| |
bewogen tijd tot herinnerende bezinning komen? Het kan gebeuren, want er is geen tijd zonder diepten van menschelijk leven. Altijd lijden vrouwen en dieren, altijd droomen de mannen en willen het niet weten. Veel van de verzwegen of half-bewuste tendenzen van het Napoleontisch tijdvak kwamen in de latere Romantiek eerst tot hun bezinning en uitdrukking. Maar om tot die bezinning te kunnen komen, moest de tijd zich wijzigen, moest de geheime verstilling intreden, waaruit alleen de ervaring zich tot groote kunstwerken en groote gedachten omzet. Ook nu moet de tijd zich wijzigen, moet op de geheime achtergrond der geesten verstilling intreden, misschien door teleurstelling en bijtende wanhoop henen, - waaruit eindelijk deze tijd tot stem kan worden en tot bewustzijn komen van èn van zijn afgronden èn van zijn droomen.
En ‘de Stem’? Het is een kort verhaal. En het is niet onverdeeld vroolijk. De oprichting van ‘de Stem’ was zeer zeker één der symptomen van de verwachting die toen in de lucht hing. Een uiterst miniem symptoom natuurlijk in het groot Europeesch geheel. - Wij, mijn vriend Havelaar en ik, hoopten iets ertoe te kunnen bijdragen, dat de oude waarden van Europa, door den oorlog schijnbaar vertreden, weer tot nieuwen, en dan voor 't eerst onbetogen glans zouden komen. Wij steunden feitelijk op de oude Platonische ontdekking, die onze jeugd verrukt had en die in duizend kleine feiten van het eigen leven zich scheen te hebben bevestigd: dat een verhooging van het quantum liefde een verhooging van het quantum schoonheid zou medebrengen. Daarbij geloofden wij, dat twee aangeboren stroomingen van den menschelijken geest, die steeds de neiging gehad hadden, zichzelf te isoleeren, en het gansche complex van den menschelijken geest tyrannisch voor zich op te eischen: het verlangen naar ethische ontwikkeling of de volmaking der onzichtbare ziel, en het verlangen naar aesthetische ontwikkeling of de volmaking van het zichtbare en tastbare lichaam en zijn relaties met
| |
| |
de buitenwereld, door den schok van den oorlog op het punt stonden elkaar te doordringen, elkaar wederzijds te doorstralen, en wij hoopten dat uit deze wederzijdsche doorstraling een kunst zou ontstaan, die - gelijk wij 10 jaar geleden zeiden - zich door de aarde heen en haar schoonheid richten zou en zich verliezen ‘ver in de onbekende kracht die men de oneindigheid noemt.’ Wij wezen naar de kunst van Tolstoy, van Dostojevsky, in Holland van Henr. Roland Holst, waarin deze vereeniging zich onmiskenbaar reeds voltrokken had. En door de allereerste belangrijke publicaties, die ‘de Stem’ bracht, in de diepe bezinning die wereldaanbiddend en wereldontstijgend door Kleine Inez droomde, in de stroomende kracht van Van Schagens hymnen, scheen zich dit geloof te willen rechtvaardigen.
Maar zoo is het niet lang gebleven. Een tijdschrift heeft niet alleen te maken met zijn eigen wenschen en verwachtingen. Het heeft deze voortdurend te toetsen aan de gegeven werkelijkheid ofwel den geest van den tijd. En deze tijd draaide zich een kwartslag om. Toen zag ‘de Stem’ zich een andere taak opgedrongen, zij zag zich met groote snelheid in een positie geworpen die hoofdzakelijk verdedigend was van aard. In dit alom verraad dat dreigde, wilden wij niet mee verraden. In deze botsing der fanatiek geworden eenzijdigheden wilden wij geen partijkiezen, omdat deelnemen en partijkiezen toch altijd een vrijwillige zelfverblinding beteekent tegenover een deel der menschelijke zielskracht. In deze ontkenning van twintig eeuwen cultuur hebben wij de waarde dier twintig eeuwen cultuur hardnekkig volgehouden: we zijn ons niet mee gaan schamen voor de woorden menschelijkheid, vrijheid, verantwoordelijkheid en internationalisme, we zijn ons alle zielskracht bewust gebleven die in deze verachte woorden kan verborgen liggen. En zoo de scheiding, die wij vóor tien jaar slechts schemerend zagen en beperkt tot het gebied der kunst: die tusschen de ethische en aesthetische levensver- | |
| |
langens, bestemd bleek om zich uit te breiden tot een staten-verdeelende, wereldbeheerschende antithese, - zoo thans de helft van het leidende Europa bewust of onbewust het leven als schouwspel-sans-lendemain wil zien en de andere helft dit ‘morgen’ nog te redden tracht, - wij noemen de namen van Mussolini en Stresemann als duidelijke symbolen dier geheime stroomingen - zoo wordt de noodzakelijkheid hunner synthese daardoor nog niet ontkend, zoo blijft het toch niet minder een feit, dat de drang tot enkel schouwspel eindigt in demonie, dat enkel moreele bekommernis het leven verschraalt en verdroogt tot wreedaardig en zelfbehagelijk puritanisme, en dat alle krachten die in de wereld zijn, bestemd zijn om tot hooger en helderder krachten te worden,
zich door uitscheiding en nieuwe verbinding tot nieuwe potenties om te vormen. Wat is ons Christendom anders dan een nieuwe hoogere vorm van reeds voorhanden potenties?
Dit, en men kan het 't reactionaire gedeelte van onze taak noemen, heeft ons niet altijd vreugde bereid. Het heeft ons beurtelings de verachting en de vijandigheid van alle groepen en partijen bezorgd, en men kan zeggen dat er geen periode in het tienjarig bestaan van het tijdschrift is geweest, waarin niet een of andere geregelde campagne ertegen aan den gang was. De socialisten verweten ons het bleeke studeerkamerintellect, de katholieken de laffe houdingloosheid, de aestheten met waarlijk onvermoeibare hoon de ethiek, voor de besliste ethici zelf waren wij ten slotte onbetrouwbare aestheten, voor de communisten tersluiksche bevorderaars der reactie. Het zij dan zoo! En wij antwoorden op alle deze aanklachten die in den loop des tijds voor het forum zijn gebracht: laten er dan, in dezen tijd der gewapende of zich wapenende tegenstellingen, nog enkele plaatsen zijn waar het bewustzijn levend blijft, dat de mensch de maat van alle dingen is, dat hij van alle dingen maakt wat hij zelf is. De teederste Godsdienst wordt een instrument van haat in de zielen die tot haat zijn aan- | |
| |
gelegd, de barste doctrinen worden in nobele zielen de aanleiding tot ‘heldere begeestering’. Laat ergends de schuwe, niet begrijpende, niet concludeerende eerbied bewaard blijven voor de krachten in hun embryonaire vorm, vóór zij zich zetten tot strijdbare overtuigingen. Een tijdschrift is geen politiek instrument. Nooit zal men kunnen ontkennen, dat er ergends een gebied is waar elke mensch den andere verstaat, - dit is het gebied waar de communist Gezelle bewondert, en de Katholiek zich met eerbied buigt voor de poëzie van Henr. Roland Holst. Zij bewijzen daarmee zonder het te erkennen, dat er waarheid en waarachtigheid in elk menschelijk streven kan zijn, een elementair quantum zielskracht dat aan alle overtuigingen vooraf gaat. Zelfs al zou het een zwakte zijn, dat het bewustzijn van deze alom verspreide en verstrooide liefdekracht elke
mogelijkheid tot directe keuze in ons verlamt, zelfs dan nog is het onze vaste overtuiging, dat in het complex en in de strijdende wording der wereld ook deze zwakten noodzakelijk en onmisbaar zijn. En in dien zin zijn wij geneigd den titel, te zijn ‘het tijdschrift der bewogen neutraliteit’, die ons aan den vooravond van dit jubileum critisch werd toegekend, als een eeretitel te aanvaarden.
Eén tegenspraak blijft voortdurend boven deze regelen zweven. Zoo wij onze onmacht bekennen om te kiezen, zoo wij het quantum zielskracht erkennen dat in elke overtuiging kan schuilen, waarom kiezen wij metterdaad dan toch, gelijk uit het begin van deze bladzijden volkomen duidelijk blijkt. Waarom kiezen wij vóor de ethiek en tegen de aestheten, hoewel de diepe verlokking en bedwelming van het aesthetisme ons bekend zijn en zeker eigener dan die der ethici. Het antwoord is betrekkelijk eenvoudig: wij kiezen voor geen overtuigingen in den meer dagelijkschen zin van dit woord. Maar wel gaan wij staan aan de zijde van hen, die ondanks alles, en ondanks de eigengerechtigheden waarmede zij hun streven soms ontsieren, het leven niet verloren willen laten gaan, die het ‘morgen’
| |
| |
niet vergeten willen. Want het gaat in onzen tijd allang niet meer om kunstwerken. Het gaat om het behoud der wereld, het behoud van wat wij gewonnen hebben, het gaat om het behoud van kinderen, vrouwen en dieren die niet weten zouden waarom zij moeten lijden. Een dronken, gedachtelooze waanzin wil hen werpen in nieuwe kolken van leed, - opdat zij er zoo schoon mogelijk in vergaan zullen (alleen het zal opnieuw niet schoon blijken!) - en deze waanzin heeft zelfs velen der besten van onze cultuur aangegrepen. Wij doen niet mee, al begrijpen wij de motieven dier waanzin. Wij doen niet mee, want gesteld dat men weten zou, dat dit leven niet waard is geleefd te worden, en dat het beste van alle dingen de dood zou zijn, zou dit nog geen reden zijn om dat der onschuldigen te offeren die het met argelooze graagte leven. En daarom kiezen wij in laatste instantie toch.
Dus zijn wij, in het complex van een litteratuur en een tijd, die guur en hard werd, waarin de ziel soms huiverend schuilging, immer zoekend gebleven naar de plaatsen waar de levensstroom nog krachtiger pulseerde, waar de warmte waarneembaar werd, waaruit alleen de schoonheid kan ontbloeien. Want een koude schoonheid zal voor altijd een paradox blijven en een droom der décadenten. En dit leven was er toch, de kostelijke reeks van werken die wij in deze tien jaar brachten, zegt het voldoende. Maar het was nu hier dan daar, het stierf telkens af om elders te herleven, het was nu eens in de poëzie, dan weer in den landelijken roman, nu eens bij de Katholieken, morgen misschien bij de Sociaal-Democraten.
Wij hebben het leven gezocht, dat aan alle overtuigingen vooraf gaat. Niet immer gevonden, maar naar beste weten gezocht. Dit was, naast het negatieve, het behoudende en afwerende, het positieve deel van onze taak. Wij hebben letterlijk getracht het na te sluipen. Wij hebben het soms gezocht waar niemand het wezenlijk aanwezig
| |
| |
dacht, wij hebben de text van een onzer Amsterdamsche volksspelen opgevraagd - het prachtige Zeemansvrouwen, dat ik hier alleen bij name noem, omdat het een der recentste publicaties is, - en toen deze vol trillende gespannenheid bleek, toen het bleek, dat hier zeer zeker een groote eenvoudige woordkracht de speelkracht der acteurs had ondersteund, hebben wij het met bijzondere blijdschap gepubliceerd. En wanneer het leven in Holland bijtijden niet bij machte bleek om voldoende merg en kracht aan de afleveringen te geven, hebben wij niet geschroomd ons naar het buitenland te wenden, de lange reeks oorspronkelijke bijdragen van Maxim Gorky, Romain Rolland, Luc Durtain, Thomas Mann, Prof. Berdajeff de Russische philosoof e.a., legt er voldoende getuigenis van af.
En daarom, omdat wij het leven na te sluipen hadden op telkens wisselende terreinen, konden wij ons niet binden aan kringen, met hun eischen en beperkingen, met hun imperialisme dat ons zou willen beletten te denken wat wij denken, te bewonderen wat wij nu eenmaal bewonderen wilden. En daarom kon ook ‘de Stem’ geen tijdschrift der jongeren zijn in den eigenlijken zin. Ten eerste omdat wij de waarde en de rechten der ouderen zagen. Omdat sommige publicaties waarop wij het meest trots zijn, daden der ouderen waren: Gorky's Kluizenaar, Streuvels' Prutske, Top Naeffs ‘In den avond’ en de drie groote drama's van Teirlinck. En ten tweede: zoolang een deel der jeugd zichzelf verraadt, zich toeschroeft in vruchtlooze hoogmoed, zich zienderoogen uitlevert aan onmacht doorstuipt van valsche geweldigheden, zoolang zal ‘de Stem’ niet een representatief tijdschrift der jongeren zijn. Wij laten ons het recht op afstand, op critiek ten opzichte van deze dingen niet met geweld en bedreiging ontnemen, ondanks de boycotten van een deel der jongeren die gedoemd zijn even snel te breken, als zij uitgeroepen worden. Want ook deze jonge generatie is in zichzelf verdeeld en groeiend. Er
| |
| |
zijn er velen die terug willen, die het verband met het verleden herstellen willen, er komen ook nieuwe geslachten met weer andere tendenzen enz.
Maar ik wil hier niet in details afdalen. Het zou mij onvermijdelijk tot een polemiek voeren met de talloos geschakeerde critiek die in den loop der jaren op ‘de Stem’ is uitgeoefend.
Men kan zich eigenlijk verwonderen, in hoe weinige en simpele woorden een zeer geschakeerde en lange werkzaamheid zich tezaam laat vatten, zoodra men zich op zijn essenties bezint: wij hebben het leven gezocht, en getracht enkele waarden van het oude Europa, die niet verloren mochten gaan, te verdedigen. Niet met hoop op goeden uitslag allereerst, niet met overschatting van de resultaten - want wat vermogen enkelen in den fatalen wentelgang der wereld? Maar eenvoudig omdat wij niet anders konden. Wij hopen daarmede door te gaan. Uw aandacht en sympathie hebben wij daarbij noodig.
|
|