| |
| |
| |
Waarheen gaan wij?...
Opgedragen aan: den maker van ‘Westfront 1918’: Pabst
De verwachting en de werkelijkheid. - Het Verraad der Jeugd. - Wat de wereld redden kan.
Nu wij hier bijeengekomen zijn, om bij het tienjarig bestaan van ‘de Stem’ een blik terug te werpen, kan ik u noch mijzelf verhelen, dat wij hier niet alleen te doen hebben met tien jaar van een bepaald tijdschrift, maar ook met tien jaar van een tijd, van de geschiedenis, en een tien jaar zoo benauwend belangrijk, met zoo veel beloften en bedreigingen, dat wij er wel zeker van kunnen zijn, dat alle geschiedkundigen der toekomst hun loupen erop zullen richten, om te weten wat er in deze dagen kiemde en zich zette, wat verloren werd of gewonnen, - wat er kortom noodlottig of heilzaam beslist werd voor een verre toekomst.
Tien, twaalf jaar geleden. Toen leefde Rathenau nog, en herademde na de verpletterende druk van den wereldoorlog, en schreef zijn oproep aan de Duitsche jeugd, toen werd een vrouw, die een oude stille vrouw was geworden, nadat zij jarenlang alle beste geesten van Europa had meegesleurd in haar zielsvervoering, - ik bedoel Eleonora Duse - weer wakker, trad grijs en vermagerd weer op 't tooneel, wilde de verloste volken de boodschap geven van een nieuwe liefde, toen was Mussolini nog een anoniem nationalist, alleen het Bolschewisme lag dreigend aan de rand van Europa, en joeg zijn troebelen en verwarringen door Duitschland. Maar over het algemeen scheen een nieuwe tijd te naderen, neen, er reeds te zijn, plotseling geboren om 11 uur 's ochtends van den
| |
| |
11 den November, toen de laatste kanonschoten zwegen. Men kon weer leven, en het leek een verrukking weer te kunnen leven, onbelemmerd alles weer te mogen ontvangen wat het leven geven wilde, niet meer verhinderd of tragisch vernield door de booze dwaasheid van de menschen. Men kon weer droomen van liefde, van een gezin, van een werk dat te doen was, zonder de bedreiging van alles losgerukt te worden en in een inferno gedompeld te worden als een genummerd stuk tot slachten voorbestemd vleesch, - een hel waarvan eigenlijk niemand goed wist, waarom zij bestond. Een groote ontspanning kwam als een lente over de wereld, - een nieuw instinct voor de schoonheid van het dagelijksche leven, voor de ongestoord genoten zonsopgang, de schemering zonder gevaren, en heel de oneindige reeks van gave dagen die in de toekomst gereed lag. En deze ontspanning, dit lentegevoel zelfs bij de sneeuwjacht der winterdagen, dat ieder uwer zich nog herinnert, gelijk wij ons de koude en doffe berusting van de heete Augustusdagen van 1914 herinneren, was niet alleen de vreugde der zelfzuchtige verwachting. Want er waren 10.000 den menschenlevens zinneloos vernietigd, waarvan velen groot hadden kunnen worden, er was een onberekenbare som van menschelijk geluk kapot gemaakt, versmeten, gesmoord in bloed, modder en ontzind geschrei. Daarvoor moest toch een reden zijn. Dat kon toch maar niet zoomaar zijn gebeurd! De menschheid kon toch maar niet zoomaarleven, in het absurde, in het zinnelooze! Het geweten in hen die waren overgebleven, riep om een rechtvaardiging van al dit ontzachlijk verlies, riep om een reden voor al die bloed-bestroomde offerplaatsen in Europa, een God voor wie ze gebeurd konden zijn, het riep kortom om een zin in de geschiedenis. En wat kon die reden anders zijn, dan een verhelderde toekomst, - een toekomst van door leed en gemis verdiept menschelijk samenleven, en een hernieuwde dankbaarheid voor alles wat het leven geven kon. En hier
| |
| |
kon men zich zelfs een schuld opdringen. Men had dit alles vroeger niet dankbaar aanvaard, - men had het voor '14 lichtvaardig en gedachteloos tot zich getrokken, en nu pas wist men wat het waard was, nu pas was men rijp het aandachtig en diep te proeven. Het was misschien een naïeve, een simplistische berekening, - zooveel offers en dus een resultaat, dat daaraan beantwoordde, zóó gruwelijke duisternis en dus een toekomst, die evenzeer zou glanzen als dit duister diep geweest was. Een zin voor het gebeurende, een God of een toekomst, dat was de groote zucht die 10 jaar geleden door de wereld ging. Daarom werd Duse helder wakker, die al die jaren als een rustelooze schim van front tot front gedwaald had, en kreeg in haar ouderdom het gevoel dat zij haar kunst misbruikt had als een exploitatie van persoonlijke passie, - daarom trad zij opnieuw met witte haren op het tooneel en wilde de menschheid een kunst brengen die als een gebed zou zijn. Daarom zag Rathenau eindelijk de mogelijkheid, om de verontrusting van zijn sociaal geweten tot evenwicht te brengen in de grootsche conceptie van een redelijk geordende en rechtvaardig bestuurde wereld, - daarom begon overal in Europa de aandacht voor een schrijver die totnogtoe op den achtergrond was gebleven, omdat bij hem het grootste quantum lijden het meest glorieus overstegen werd, omdat hij de wereld de troostende verzekering kon geven, dat er minuten mogelijk waren van geluk, die jaren van gemis en wanhoop ongedaan konden maken. En geluk was alles! De menschheid hijgde naar geluk, en heeft in die oogenblikken van ontspanning de dwaze moed gehad één oogenblik aan dit geluk te durven gelooven.
En nu? Tien jaar later? Over het graf van Waker Rathenau zijn al vele herfsten gegaan, hij werd door eenige jonge theoretici neergeschoten op het oogenblik, dat hij zijn sociologische droomen de practijk kon invoeren, Eleonora Duse is gaan sterven, huiverend en verkleumd door het onbegrip der wereld, in de hardste en koudste fabrieks- | |
| |
stad van Amerika, en dat was het droevig einde van het gebed dat zij in de wereld wilde uitdragen, Havelaar, die voor Holland zijn stem had in dit koor der verwachting, is niet meer, nagehoond nog na zijn dood, en van die verwachting zelf die ‘als een heilige glimlach over zee en aarde hing’, is niets gebleven. Er is maar één ding dat zich inderdaad heeft verwerkelijkt: het leven is met verdubbelde kracht opgebloeid na dit groote dulden en sterven. Maar het is opgebloeid op een wijze, die iedere verwachting van 1920 gelogenstraft heeft: het is opgewoekerd in een koude, roekelooze bloei, een bloei die de kiem van een vreeselijk sterven reeds in zich heeft. Het is niet ontbloeid tot zachtheid en tot dit proevende leven van herleefde aandacht en dankbaarheid dat de onvermijdbare winst scheen op de voorafgegane rauwe zinneloosheid. Het is opgebloeid in de zin van gierigheid en gulzigheid, van haast en heftigheid, het heeft zich ontplooid in een prachtig vleeschelijken bloei. Nooit, in geen periode der geschiedenis misschien, waren de vrouwen, gestaald door sport en wind en zon, gekleed in gewaden die nauwelijks iets anders meer doen, dan de bloei der lenige lichamen te accentueeren, schooner dan nu, nooit misschien waren de mannen sterker en roekeloozer. Nooit, in geen enkele periode der geschiedenis, raasde een zoo woedende stroom van leven door de boulevards der métropolen, - men heeft eenvoudig om zes uur s'avonds maar in Parijs op de Place de l'Opéra te gaan staan, om tastbaar de tot waanzin stijgende razernij van dit leven voor oogente hebben, - nooit dus heeft het leven
machtiger en brallender getriomfeerd, dan na dit even weergalooze sterven. En de staten van Europa, die tien jaar geleden in bleeke uitputting zich te bezinnen schenen op genezing, die bereid schenen hun roofdierlijke tendenzen te breidelen, die murw geslagen schenen tot aan de bereidheid tot vreedzaam samenwerken toe, zijn inderdaad genezen, maar dan zóó genezen, zóó schijnlevenskrachtig opnieuw, dat zij niets beters weten te
| |
| |
doen dan middelen te zoeken, middelen van giftig gas en fantastische wapenen, om elkanders hartsaderen opnieuw en nog dieper open te scheuren en elkaar bij het laatste verbloeden te helpen. Het leven heeft getriomfeerd, alleen in eenigszins anderen zin, dan de besten, de meest gegriefden van 10 jaar terug zich voorstelden, - het heeft niet geestelijk getriomfeerd, er heeft zich geen warmte en menschelijke vriendelijkheid ontwikkeld - het heeft dierlijk getriomfeerd, prachtig dierlijk, koud en kort, stralend van buiten, schamel en dof van binnen. Een groot vergeten is begonnen, een groote verdooving, een groote verloochening en verachting van alle waarden, waaraan de menschheid tot nogtoe geloofde en die haar tot nogtoe altijd min of meer, tot zelfs in deze laatste catastrophe toe, hebben geleid. Het dreigde reeds in de 19de eeuw, het is een der ondergrondsche oorzaken die ons tot den oorlog hebben geleid, maar het leefde toen in het verborgene, het sloeg ten hoogste naar buiten in enkele uitdagende geschriften, maar het miste de moed zich te hand haven tegenover de majesteit van 20 eeuwen Christendom en de grondvormen waartoe dit Christendom de menschheid had geboetseerd, - het durfde niet lachen met de rechtvaardigheid, de waarheid, en met de liefde als de meest wenschelijke drijfveer der menschelijke handelingen. Het had de huichelarij nog noodig als laatste hulde aan de deugd. Nu is er geen hypocrisie meer vereischt. Nu is het open in den dag gestegen, is op twee plaatsen der wereld een catechismus der scholen geworden. Want twee staten van Europa hebben haar tot staatsleer geproclameerd: Rusland en Italië, Duitschland maakt zich gereed hen te volgen. Beide, wat voor ideologiën zij daarover henen spreiden, zijn gekomen als de nieuwe wetgevers, voor 't eerst na Christus als de wetgevers der triomfante dierlijkheid. In beide wordt het geweld niet meer als noodzaak, maar als levenswellust erkend, en men kan hun die dit vonden en belijden,
de erkenning niet weigeren dat ook zij de essentieele grond
| |
| |
wet van het menschelijk geluk zoeken. Wees eng, omdat ge alleen in de engte heftig kunt zijn! Erken één ideaal of één land, en vernietig alle leven dat zich daarnaast tracht te handhaven, of tracht het te vernietigen. Want de eerbied voor het menschelijke leven is een sentimenteele leugen van het oude Europa en een manie van zwakzinnigen. En kunt gij het niet vernietigen, ondergraaf het dan met leugens en laster, want het intellect is een wapen als ieder ander en eerbied voor de waarheid of anderer waardigheid is een sentimenteele leugen van het oude Europa en een manie van zwakzinnigen. Speel en leef het prachtige leven, en vernietig dat van anderen óf wordt zelf vernietigd! En doe het lachend, want dit leven is slechts een lach waard en geen tranen van idiote verteedering. Eén ding is slechts heilig: dat is de Staat, en de Staat, dat zijt gij zelf nog, - hij is de millioenenvoudige vermenigvuldiging van uw eigen eetlust en uw recht op leven en dooden.
Dit is de geest die Europa doortrekt, of zoo niet doortrekt, dan toch bedreigt, bruut en naakt en reeds tot duizendvoudigen moord verwerkelijkt in de centra van strijd, in Rusland, in Italië, in allerhande gradaties levend daarnaast, soms zich nieuwe zakelijkheid noemend, soms zich verdunnend tot niets dan precieuse litteratuur en litteraire campagnes tegen het humanisme, maar absoluut één in dezelfde neiging: afbraak, hoon, verachting of onverschilligheid voor diezelfde wetten, die 20 eeuwen van zinnen en leven, 20 eeuwen van betaalde ervaring als de eenig mogelijke wetten ten leven hadden gevonden: de wetten dat waarheid en rechtvaardigheid bestreefd moeten worden, dat zonder haar het leven een duisternis wordt, een honger en een leege verveling, - en dat er geen andere weg en andere redding is, dan zich op te heffen uit de duisternis van de natuurlijke haat en de natuurlijke angst omhoog naar de liefde, die de haat doet zwijgen of tot beter krachten omzet en die de angst, de eeuwige
| |
| |
angst van het door zijn begeerten opgejaagde menschdier, eindelijk tot rust kan brengen. De zeldzame dwazen en droomers der menschheid hebben dit immer onwankelbaar geweten, zij hebben dit met hun bloed of hun woord in brandende kracht bevestigd, en al die anderen, die deze verwonderlijke zekerheid niet in zich voelden, zij hebben het ten minste geloofd, en zij hebben ten minste getracht hun arme levens ernaar te richten. Nog is dit alles niet verloren, maar het wordt bedreigd.
Twee vragen doen zich hier open: waartoe kan dit alles leiden, - en ten tweede: hoe is dit alles zoo gekomen, hoe konden zij die 10 jaar geleden op een herbloei hoopten van het gansche leven, zich zoo misrekenen in het karakter van dien bloei?
Wat de eerste vraag betreft. Het antwoord kan zijn: naar een ongehoorde zelfmoord. Want het is merkwaardig dat alle leven steeds zichzelf te buiten treden wil. Zoo thans het physieke en technische leven triomfeert, het wil toch ook niet bij zichzelf en in zichzelf besloten blijven. Het wil zich ten eerste rechtvaardigen; het schiep zich de ideologiën van de heiligheid van den strijd en de heiligheid van één enkele staat of conceptie. En toen het zich deze ideologiën schiep, verraadde het daarmee tevens, dat het toch ten slotte uit zichzelf weg wilde; het wilde zich als alle leven ontwikkelen. Nu het niet meer naar boven wijzen wilde, naar de sentimenteele concepties van liefde en vrede, wees het naar beneden, terug naar de zwarte ziedende afgrond der instincten, terug naar de diepte waar de verschrikkelijke ‘moeders’ leven, de wilde en bittere oerkrachten die het leven kunnen versnellen tot een verrukkende paniek waarin alle bewustzijn kantelt en verzinkt. ‘Alle lust wil eeuwigheid, wil diepe, diepe eeuwigheid’, zeide Nietzsche die één der scheppers en voorgangers was van dezen nieuwen droom. Ook deze lust wil haar eeuwigheid, - zij wil de eeuwigheid der zelfmoord en der zelfvernietiging. Want er liggen
| |
| |
voor dezen strijd thans werktuigen gereed, die zoo almachtig zijn, dat zij dien ganschen trotschen bloei van ons moderne leven even snel kunnen verkoolen en verschroeien, als zij haar in het aanschijn riepen. Als wederom de staten zich op elkander werpen, als zij voor den drang dier strijdzuchtige spelers met het leven bezwijken, als de zwakke en willooze massa's wederom worden meegesleurd in dezen waanzin, zal dit oude Europa uiteenbarsten als een rotte appel. Het trotsch rumoer dezer uitdagende beschaving, de zelfverzekerdheid der metropolen die iederen nacht haar vlammende teekenen aan den hemel schrijft, zal klagelijk dooven, - en de beschaving zal vluchten naar het verdrukte Azië waar men nog aan ideeën gelooft, of naar het nieuwe Amerika waar men begint eraan te gelooven. Ik zie geen andere uitkomst, en ik zie ook geen andere taak voor hen die nog van goeden wille zijn, die de winst van 20 eeuwen nog niet verworpen hebben, die nog gelooven aan de onaantastbaarheid der levens en anderer waardigheid, - ik zie geen andere taak voor hen dan zich tegen deze fatale mogelijkheid te verzetten, zich niet over te geven, nieuwe oorlogen tusschen een menschheid, die elkaar in den grond reeds lang heeft leeren verstaan, een misdaad te blijven noemen, en zich daarvoor alle hoon te getroosten, zich berustend humanitaire weekelingen te laten schelden, en te zeggen dat heel deze mystiek van den strijd, het verhoogde geluksgevoel der doodelijke worsteling, een hysterische en litteraire leugen is van hen, die nooit de doffe verstomping van deze haat als een walgelijke asch op de tong proefden, en die ze misschien eenmaal proeven zullen, - maar dan zal er niemand tijd meer hebben om naar hun stervensgeblaat te luisteren. En dat ieder op de plaats waar hij staat: de staatsman in zijn regeeringsbank, de huisvader in zijn gezin, de onderwijzer voor zijn leerlingen, de dokter in zijn ziekenhuis, - er is kortom een anti-campagne noodig tegen den geest van
ontbonden roekeloosheid die als een dorst naar zelfmoord
| |
| |
door de wereld gaat, - en die deze zelfmoordende dwazen dan nog den droom van het hevigste leven noemen.
Maar dan die andere vraag: hoe is dit alles zoo gekomen? Want de geest en atmosfeer van dezen tijd, die bedreiging van Europa's einde, dat koude gedachtelooze triomfante leven van tempo en gezond vleesch dat de dood reeds in zich draagt, is reeds dikwijls genoeg beschreven, - het laatst en ook het meest monumentaal deed het Henr. Roland Holst in haar mysteriespel in onze Januari-aflevering. Maar bijna nooit zag ik een bevredigend onderzoek naar de oorzaken van dezen omslag in de laatste 10 jaren, en hoe dit alles zoo veranderde.
Alle oorzaken aan te roeren, - voor zoover in mijn vermogen zou staan - zou een boek vereischen of minstens tien middagen. Wij hebben het langzaam zien gebeuren. Wij hebben eerst gezien, hoe van die door leed veredelde menschelijkheid, het vertrouwelijk elkaar-naderen der volkeren, niets terecht kwam. Zij hadden er geen tijd voor, die volken. Zij verbonden en herstelden hun economische wonden, elk voor zich en elk alleen, als altijd alleen in de oude eenzaamheid. Wij hebben gemerkt hoe rond 1922 de hymnen aan een nieuw leven, die in alle landen de kunstenaars trachtten te zingen, vaag maar geestdriftig, hoe die langzaam gingen zwijgen, - en werden ze toch nog voortgezet, dan werden ze valsch, en humanistisch gebral, er doofde iets, er ging iets dood, het teerste van een verwachting stierf af. - Wij hebben gezien, hoe in Rusland, na een regime van bloed en verwarring waarvoor men desnoods na zooveel bloed nog wel een rechtvaardiging zou gevonden hebben, het leven zich begon te consolideeren, - niet echter in de richting van een ruimere en vrijere samenleving gebaseerd op oorspronkelijke waarden, gepurgeerd van alle verstarde idées reçues der voorgaande periode, - niet dat, maar in de zin van één reusachtig en meedoogenloos idée reçue dat aan den menschelijken geest geen enkele eigen beweging meer toe- | |
| |
stond, een staatsverslaving bestuurd door enkele koude en wreede intellecten, - wij hebben gezien hoe in dienzelfden tijd in Italië hetzelfde gebeurde, en één volk en één partij zijn overheerschingsrecht over alle volken en iedere menschelijke gedachte durfde proclameeren. Daarmee gingen de droomen, ging het geloof verdwijnen aan elke veredeling der menschheid op den grondslag harer spontane en vrije toestemming. Daarmee scheen bewezen, dat elke daad en elke verwerkelijking - want Italië en Rusland hebben verwerklijkt, zij hebben werkelijk een gedachte
weten om te zetten tot een volkeren-boetseerende daad! - monsterlijke middelen vereischte. Wij hebben voorts gezien hoe overal ondertusschen het leven zich uiterlijk herstelde, maar onder invloed van dit alles, ongeloof in elke menschelijke redelijkheid, in elke rechtvaardigheid, naar buiten uit zich begon te ontwikkelen, alle gedachten aan een toekomst van zich wierp, - bij het uur begon te leven in dans en sport en litteratuur, - een roekelooze triomf begon, en ten slotte deze triomf omzette tot de mystiek van onzen tijd, die het demonische tegendeel is der mystiek van de voorgaande eeuwen: de mystiek van het gewelddadige leven als geluk, als uiterste levensversnelling, als een soort van dood-brengende coïtus. (En hier onthult zich de gelijkheid met die andere conceptie van het verleden: het door de liefde opgaan, het zich verliezen van het Ik in God.) En ondertusschen trad, met schel en pralend rumoer, een nieuw, tot nogtoe geheel onbekend volk de wereldgeschiedenis binnen, en deed zich met nadruk gelden: en dat was de jeugd van 1925, d.z. de twee, drie geslachten, die in deze 10 jaar tot volwassenheid kwamen.
Dit is het verschijnsel waarover ik hier alleen nader zou willen spreken, dat wat ik: het verraad der jeugd zou willen noemen. Het lijkt mij een der meest essentieele, zoo niet het essentieele verschijnsel van onzen tijd, want het vergunt dezen tijd te zijn zooals hij is. Toen de
| |
| |
opmarsch der Hitleriaansche cohorten, strijd- en moordzuchtig, een huivering deed gaan door de overige wereld, toen het bleek, dat de nieuwe geest en de mystiek der nieuwe levenshevigheid een derde van gansch Duitschland halfbegrijpend met zich medesleurde, kwam er in bijna alle krantenverslagen een treffende observatie voor: - alle stoeten die triomfant en dreigend door de Duitsche straten trokken, werden hoofdzakelijk gevormd door jonge menschen. Men wist het reeds, maar het treft nu opnieuw. Men wist reeds dat de lachende verachting en de wreede gevoelloosheid in Rusland, voor het leed en elke menschelijke innigheid, die van de godsdienst, die van het gezin, die van de eerste liefde die immer hemelen ontsloot aan den geest, - in Italië de zinnelooze bereidheid om op elk geschikt oogenblik de paniek eener nieuwe wereldcatastrophe te ontketenen, dat dit alles gedragen wordt en mogelijk gemaakt door de jeugd, door een zichzelf en het verleden verradende jeugd, een misleide jeugd ook, misleid door de enkele ouderen die in wanhoop of aangeboren harteloosheid van het leven een Napoleontisch spel maken, en die deze jeugd als een gemakkelijk klavier bespelen. Deze jeugd heeft zich niets te herinneren en niets te vergeten. Zij durfde voor 't eerst weer volkomen zorgeloos te zijn, omdat zij alleen maar woorden kende zonder te weten wat die woorden vertegenwoordigden, wat een eindelooze uren in het woord ‘leed’ verborgen liggen, en welk een lange glimlach in het woord ‘geluk’, - zij wisten niet wat het was om uit de teederheid van het bruidsbed de koude modder van de loopgraven in te stappen op weg naar het vuile massagraf, - en wat ging het hun aan of die anderen vóór hen het wel deden, die liggen veilig en stil te rotten onder den grond en men heeft er geen last meer van! - Zij zag haar zorgeloosheid aanbeden, of wel schuw toegestaan door die andere ouderen die zich wel herinnerden, maar die zich stilhielden,
die het nauwelijks meer waagden om te spreken over wat zij
| |
| |
eenmaal hoopten en eenmaal waard-achtten, want wat was er, bij alle hun hoop en bewonderingen, van deze wereld geworden! En binnen eenige jaren was, dank zij de zorgelooze vergetelheid van een jeugd in heel Europa, het ideaal van strijd en meestal nationale zelfzucht alom en volkomen hersteld.
Want het probleem van de jeugd is een eigenaardig probleem. Men moet het zonder eenige sentimentaliteit bezien. De jeugd heeft geestdrift, maar deze geestdrift heeft het karakter der onbestemde en bestembare vitaliteit. De jeugd heeft idealen, die de elementaire voorgevoelens zijn van wijsheid en schoonheid die in ieder menschelijk organisme zijn neergelegd, - maar daarnaast en veel dwingender heeft zij haar driften en eetlusten die de sterke natuur in haar opjaagt: het geslacht, de drang haar kracht tot dronkenschap en bedwelming op te zweepen, hoogmoed van het Ik dat alle anderen wil verdringen of verscheuren. Het ligt er maar aan door welke suggestie zich haar vitaliteit in beweging laat brengen, het ligt er maar aan wat er in haar aangeroepen, opgeroepen wordt. Zijn het deze dieperliggende voorgevoelens die onder de straal eener suggestie komen, dan kan zij ontvlammen voor prachtig menschelijke idealen, - wordt er een beroep op deze dagelijksche driften gedaan, dan kan zij evenzeer ontvlammen voor onmenschelijke doeleinden. Een groot schrijver heeft het reeds profetisch gezegd: ‘Vergissen wij ons niet in de geestdrift der jeugd, de jeugd is bij alle geestdrift abstract en wreed’. De jeugd van voor den oorlog groeide nu organisch op uit het verleden. Zij onderscheidde zich niet, en voelde niet de minste drang zich af te scheiden. Wat het verleden en speciaal de 19de eeuw met haar groote sociale streven haar overgaf, aanvaardde zij, weliswaar om het te verzuiveren en te corrigeeren, weliswaar met de hoop om te voltooien wat de vorige geslachten onvoltooid gelaten hadden, weliswaar dus vol natuurlijke
| |
| |
en aantrekkelijke hooge moed, maar zij aanvaardde toch, zij verbrak niet, zij erkende de idealen der vorige geslachten en noemde ze goed. Meer nog! Haar op deze idealen gerichte vitaliteit deed deze soms plotseling prachtig opgloeien in offers en geestdrift. Men denke slechts aan die jeugd van datzelfde Rusland, die zich prijs gaven aan het volk, ‘onder het volk gingen’, de groote Dreyfusaffaire die door de jeugd tot een wereldschokkende principenstrijd aanzwol, de groei van het oude socialisme gevoed door de geestdrift der tallooze jongeren. De oorlog sloeg als met een scherpe bijlslag deze band met het verleden door. De ouderen werden verlegen. Wat hadden zij te geven? Wat voor wereld hadden zij over te dragen aan die jonge handen, vrucht van hun wijsheid en arme droomen? Chaos en verwarring die niemand had gewild en die toch was ontstaan. Zij hadden ten slotte op veel kunnen wijzen, wanneer zij zich voldoende zouden bezonnen hebben. Zij konden wijzen op een beschaving die ondanks alles een wonder was van evenwicht en ontwikkeld begrip, steunend op eenige grondslagen waaraan gedurende eeuwen de geslachten geslepen hadden om ze draagkrachtig en zuiver te maken. Men stelde er de krankzinnigen niet meer tegen entrée te kijk, men martelde er de gevangenen niet meer dood, men smeet er de kleine kinderen niet meer voor 20 uur per dag in de fabriek, men mishandelde, trapte en schond er de dieren alreeds iets minder gevoelloos dan men gedurende duizenden jaren gewoon was. Dit alles was gedurende den oorlog slechts tijdelijk verstoord en niet vernietigd. Het was een geweldig werk geweest, deze concessie's af te dwingen aan het trage monstrum den gemiddelden mensch.
Men had het kunnen laten gelden! Maar de ouderen lieten het niet gelden. De radeloosheid der pas voorbije chaos verborg deze onaantastbare en onaangetaste realia voor hun blik. Zij lieten zich beschaamd maken. Zij waren niet wanhopig - er hing te veel verwachting in de lucht - zij
| |
| |
waren alleen maar passief van schaamte. Zij waren geneigd ter ter zijde te gaan staan, met het stom herdenken aan de onzeglijke ellende die hun oogen hadden aanschouwd, en aan dit jonge geslacht met zijn ongewonde geestdrift de goede toekomst over te laten. Er was een noodlottige drang de jeugd souverein te verklaren. Men vergat het profetische woord van Dostojevsky. De jeugd voelde deze vrijheid, die verwachting die zich rond haar legerde, deze schuwe gelatenheid der ouderen, en maakte zich op de natuurlijkste wijs ter wereld souverein. Maar zich op natuurlijke wijze souverein te maken, beteekende ten slotte niet anders, dan dat de natuurlijkheid van den jongen mensch zich souverein maakte, het hem meest nabijliggende, het meest dagelijksch dwingende: zijn eetlust, zijn abstracte wreedheid, zijn geslachtelijke begeerte en de maatlooze vrijheid die hij zich daarvoor droomde, dat alles losgelaten werd, tot maatstaf verheven, en dit ten koste dier diepere voorgevoelens die in slaap vielen. De jeugd kortom maakte zich eenvoudig breed in de ruimte die men haar liet. Ze zag dat er feitelijk niets tegen was, de eeuwenoude rangorde om te keeren, dat meerdere diepgang van ervaring niet erkend behoefde te worden, doch evengoed als een zekere minderwaardigheid kon gelden, een soort onschuldige melaatschheid, die men ten hoogste met een welwillend schouderklopje vergaf. Zij proclameerde haar verachting van alle oudere wijsheid, niet omdat deze wijs was, maar omdat zij oud was. Zij begon zelf op den oorlog te wijzen, als het groot fiasco van alle waarden, en verriedt de perverse hypocrisie van deze verwijzing door in éénzelfden adem te ijlen over de nieuwe hardheid en de nieuwe oorlog om erin te schitteren of te sneuvelen: juist dezelfde krachten die dit fiasco ontketend hadden! Dit is één der psychische fouten van na den wereldoorlog geweest: de zelfonderschatting, de zelfuitschakeling van de ouderen en de zelfoverschatting der jeugd.
Want toen dan terzelfder tijd
| |
| |
de ideologiën opkwamen die het recht van den sterkste proclameerden, het recht anderen tot geslagen slaven te maken, het recht anderen de gedachten voor te schrijven die ze hebben te denken, met als mystische bekroning de heerlijkheid van het geweld, - toen heeft een groot deel der jeugd deze boodschap jubelend ontvangen. Want dit was het precies wat een jeugd qua jeugd begrijpen kan, wat haar het meest nabij ligt. En zoo kon het gebeuren, dat thans dit Europa ons aandoet voor minstens één derde als een speelplaats van booze en wreede kinderen.
Maar wat ons bedreigt, kan ons ook weer redden. Zoo een deel der jeugd zichzelf op de gevaarlijkste wijze heeft geboetseerd, met een overontwikkeling der oppervlaktekrachten en een atrophie der diepere, zoo het haar zelfs gelukt is, haar stempel op het huidige leven te drukken: innerlijke roekeloosheid bij groote physieke en technische zekerheid, - zoo kan diezelfde jeugd in een volgende periode de wereld weer redden. Zoo tenminste niet het toeval deze huidige booze krachten plotseling tot een catastrophe potentiëert. Wat niemand zeggen of voorspellen kan.
Doch zoo dit niet gebeurt, zoo dit gevaar voorbijtrekt, dan moet het innerlijk evenwicht zich herstellen, en dit krachtens dezelfde wetten, waaraan geen mensch zich ooit vermocht te onttrekken. De tijdsatmosferen volgen elkander op. Zij blijven nooit eender. Ten eerste is dit niet de gansche jeugd. Er is een ander deel dat zich verzet, dat zich verantwoordelijk blijft voelen voor een toekomst, en dus de band ook niet verbreekt met het verleden waaruit alleen die toekomst kan gewonnen worden. Ik wijs op bewegingen als de V.C.S.B., op de Soc. Democratische arbeidersjeugd, die zeer in tegenstelling tot de communistische, de cultuur niet verwerpt maar gierig haar essenties zich eigen tracht te maken, en ik spreek van zoo reëele dingen, dat op het oogenblik in sommige studenten-cor- | |
| |
pora een felle strijd wordt gevoerd tusschen beide soorten van jeugd: zij die het leven een taak noemen en zij die het een, voornamelijk aesthetisch te doorleven spel noemen. En zoo Henr. Roland Holst in het eerste bedrijf van haar mysteriespel ‘Kinderen van dezen tijd’ een streng en aanklagend beeld ontwerpt van deze jeugd, zoo is het daartegenover een feit van niet minder beteekenis, dat er honderden jongeren gevonden werden die dit spel met geestdrift uitvoerden en dus deze critiek aanvaardden. Zoo zijn er sterke tegenstroomingen die winnen kunnen aan kracht. Maar ook deze jeugd zelf, die thans zeker op het voorplan van den tijd paradeert met haar verachtelijke ironie en haar kracht, blijft niet eender. Zij is evenzeer onderworpen aan de wet der verandering. Zij heeft verraden, maar zij heeft allereerst zichzelf verraden; zij heeft haar diepere voorgevoelens verraden. En deze laten zich niet verraden en verdringen, eenvoudig omdat zij evenzeer deel uitmaken van het menschelijke organisme als de spijsvertering en de geslachtsfunctie. Zij zenden altijd hun onlust en onrust omhoog in de ziel. De mensen blijft altijd eender. Hij kan het maar een zekeren tijd
volhouden, sterk naar buiten toe te leven, en daarin te triomfeeren, - snel komt de tijd dat de eerste wreede kracht vervalt en de innerlijke leegte zich niet meer overschreeuwen, overhijgen laat. Deze jeugd en deze tijd is niet gelukkig, zij zijn ten hoogste bedwelmd. En bedwelmingen kunnen niet duren. Er komt eens een vertragen, en een verwonderd rondzien in een grauw luchtledig. Er komt een tijd, dat het vermoeden zich niet meer verdringen laat, dat woorden meer kunnen beteekenen dan klanken die men tot leuzen rijgt om schuimbekkend te herhalen - er zijn geen catastrophen noodig om dat te leeren, het gewone leven zorgt daar wel voor, het leert ons gauw genoeg de woorden gemis, berusting en ondergang spellen, letter voor letter en altijd opnieuw, eindeloos opnieuw. Dan zal ook deze jeugd, die
| |
| |
zich vrij wilde maken van het verleden en zijn sentimentaliteiten, den ontzachlijken zin van deze sentimentaliteiten opgaan, en zij zullen op hun beurt zien dat deze sentimentaliteiten de eenige weg terug zijn ten leven. (Christus zei het wonderbaar eenvoudig, Platoon zeide het in stralende bezonnenheid, zij zeiden beiden hetzelfde: geef mij schoon te zijn innerlijk...) Dan zal aan hen de beurt der schaamte zijn. Dan zullen juist zij het zijn, die een weer volgend geslacht heftig waarschuwen, zich aan dit gevaar niet uit te leveren, dit spel niet te herbeginnen, dat inzet met fanfaren van kracht en eindigt in radeloos gebeuzel: het overwegen van standsproblemen, de kunst van het lasteren en het vrouwen-bezitten, en het seniele Byzantisme dat zich aan een halve versregel bedwelmt. En op het oogenblik dat dit zich voltrekt over een gansche linie en een gansche generatie, zal het verband met het verleden zich innerlijk hersteld hebben.
Want één ding is ten slotte zeker in de onzekerheid van dit leven: niet door breken en afbreken, maar door verzuiveren en voortbouwen kan de wereld gered worden. Het zou een groot misverstand zijn, wanneer uit het voorgaande zou worden geconcludeerd, dat wij het thansgewordene even roekeloos zouden willen verwerpen, als velen en vele jongeren het pasvoltooide verleden verwerpen. Integendeel! Wij willen dezen tijd niet missen, met zijn prachtige physische bloei omwaaid van de winden der ruimte. Wij willen niet meer terug naar de stoomtrammen, de lange haren, de equipages, de pluchen kamers en de subtiele stemmingen, wij zijn er volkomen aan ontgroeid. Maar wij willen dat er een innerlijke intensiteit kome, die aan deze uiterlijke spankracht beantwoordt. In de wedijver van de zich volmakende machine, het zich volmakende lichaam en de ziel blijft thans de ziel klagelijk achter, dreigt steeds meer achter te blijven en vergeten te worden. Begrijpt men dan niet dat dit een doodsgevaar voor onze beschaving is? Begrijpt men niet dat zij alleen,
| |
| |
die kleine geringe asschepoetster, zij alleen de macht bezit, de beide andere machten te remmen en te temmen in hun mechanisch voortvretende tyrannie die eindelijk zich in paniek zal moeten uitvieren? Zij alleen, en niets en niemand anders?
Eerbied dus voor wat er ondanks alles in het verleden aan zielskracht werd bereikt, kan de toekomst alleen groot maken. Het is niet veel wat wij bereikten! Maar reeds voor dat weinige hebben wij volle tweeduizend jaar noodig gehad. Twintig eeuwen om te leeren weten, dat rechtvaardigheid en wederzijdsche eerbied alleen het leven leefbaar maken, en dat dit niet alleen een theorie is, maar een chemisch-psychische wet, dat nl. alleen de dingen, die door het woord ‘liefde’ worden samengevat, de mensch licht geven in zijn oogen om te zien, en dat al het andere de oogen dof en krachteloos maakt, en de dingen der aarde omgeeft met het spinneweb van een zóó eindelooze verveling, dat alle spel en wreedheid er mogelijk in wordt. - Wij hebben nog minstens twee duizend jaren noodig, om dit weten eenigszins tot practijk om te zetten. Het lijkt mij niet goed, dit werk ontijdig te verstoren.
Ik had eigenlijk gedacht hier over ‘de Stem’ en de literatuur te spreken. Maar ik meen dat een soort van innerlijke weerzin, om een oratio pro domo te houden, mij daarvan afgehouden heeft. Toch houdt dit alles een ondergrondsch verband met ‘de Stem’ en de literatuur in 't algemeen, en ik zou zelfs kunnen zeggen, dat ik ten slotte hier veel van mijn ervaringen verteld heb, alleen maar geabstraheerd van een bepaald tijdschrift en bepaalde persoonlijkheden.
|
|