| |
| |
| |
[Woord vooraf]
Het boekje, dat wij hierbij den Hollandschen lezer aanbieden, heeft zeker eenige merkwaardigheid. Het is één der eerste, zoo niet de eerste publicatie sinds den grooten oorlog, die in vereeniging door zonen der vijandige volkeren werd geschreven. Wat dit beteekent: in ons neutrale gespaard gebleven land, waar men de ontzaglijke en hulpelooze bitterheid niet gevoeld heeft van de verscheuring van alle banden, die den Europeeschen mensch zoo lang reeds vereenigden, zal dit wellicht slechts zwak worden gevoeld. Maar onder de algemeene geestesverwarring hebben ook wij geleden, méér misschien dan we ons zelf bewust werden. En daarom is het gebaar van dit boek wellicht weldoend genoeg, om het ook bij den Nederlandschen lezer in te leiden.
Een Franschman, een Duitscher, een Engelschman en een Italiaan reiken hier elkaar de hand, en bewijzen elkaar, door te toonen wat zij in hunne literaturen bezitten, en wat zij in de vijf schrikjaren nog gewonnen hebben, - dat alle scheiding der geesten een bittere en misdadige waan was, en dat, onder het rumoer van strijd en leugens, de diepere eenheid der geesten wellicht nimmer nog zoo sterk geweest is dan bij deze schijnbare vervreemding.
| |
| |
Nimmer nog zoo sterk, als in de jaren 1914-1918! Het schijnt een paradox en is toch zeer eenvoudig. In rustige tijden kon de mensch er meer aan denken, zijn nationale eigenaardigheden te cultiveeren. Hij gaf zich in meerdere mate rekenschap van den invloed van zijn locale cultuur. Maar juist in de tijden, dat eenerzijds de nationale leugen tot waanzin en moord werd opgezweept, - viel de feitelijke invloed van het nationale leven op de strijdenden zelve weg. Tegenover het elementaire leven en de elementaire smart verhoudt de mensch zich noodwendig elementair. Het geluid van een losgescheurde snik heeft een schrikkelijke gelijkluidendheid - in alle talen.
De eenheid in hetzelfde lijden, de eendere reactie van het uit zijn omgeving weggerukte en geslagen menschendier: dat is het bittere internationalisme, dat zich in den oorlog gehandhaafd heeft, en tevens het diepste. Zij die elkander bestreden, leden eender, - en hun ziel onderging dezelfde veranderingen. Zelfs het tempo en de ontwikkelingswijze van deze reactie op het lijden vertoont een absolute gelijksoortigheid. Hetzelfde uitgangspunt, dezelfde groei en wijziging van gevoelens, bij de beste zonen van alle volkeren! Op dezelfde oogenblikken breken zich dezelfde crisissen baan, - crisissen der zielen, wier ontwikkelingsproces door een overweldigende werkelijkheid duizelingwekkend werd versneld.
Het is eerst, bij bijna allen, het plotseling ontwakende, blinde heroïsme, de blinde dadendrang, die in de onbewuste diepten der moderne zielen
| |
| |
toch nog was blijven schuilen, en die de nationale leugen deemoedig aanvaardt. Het is daarna, meestentijds nà de Marne, de verstommende bewustwording van een werkelijkheid, die men wel heroïsch heeft aanvaard, maar die reeds in zijn eerste razende opstorming alle verbeelding overgestegen heeft, en die nu het arme heroïsme van den aanvang, dat nog op phrasen en gedachten steunen moest, aan flarden slaat. Dan, verwonderlijkerwijze, breekt overal terzelfdertijd dezelfde crisis uit. Dezelfde kreet herhaalt zich van land tot land. Het is het kind in den mensch, dat zich onstuimig verheft, en schreeuwt om het leven en zijn recht om te leven. ‘Waarom word ik zoo nutteloos geofferd? Waarom ik, en niet een ander?’ Maar de helsche droom wijkt voor geen tranen, de ijzeren discipline is internationaal, en in de rustige kanselarijen wordt besloten, dat de oorlog voort zal gaan, jusqu' au bout. - Dan dikwijls gloort in vele uitgeleden zielen een helderder berusting, een hooger heroïsme, waarin velen een langvergeten God hervinden, en de razende aardsche hel onder zich laten met al haar snerpende leugens en vervalschingen. Het eindelijk gelouterde heroïsme, dat, in de diepten van de ziel, ‘uw wil geschiede’ weet te fluisteren, in een redelooze verteedering en een vrede, die als een kracht vanuit andere werkelijkheden schijnt gezonden. Een stille lichtende glimlach begint in vele gemartelden te gloren. De ziel wordt zich van haar vrijheid bewust. In 1916, en ook nog wel in 1917, heeft men de meeste dier uitingen getroffen,
| |
| |
in brieven en dagboeken, in woorden en gesprekken, die ons overgeleverd zijn. Dat is dan ook de tijd, waarin de dood het meest methodisch en het langdurigst onder de menschenhorden rondmaait, waarin de dood gewoon wordt en de laatste romantische streeling verliest. Hoevele zielen volbrachten in die korte reeks van maanden het bovenmenschelijke werk, - waartoe in andere tijden geen menschenleven bijna lang genoeg geweest is! Van uit intellectueele concepties, door de krochten eener onmetelijk smartelijke werkelijkheid, stegen zij tot heiligheid omhoog, en verdwenen, - beurt om beurt geslagen door den vernietigenden kogel. En dit was een internationaal gebeuren, de golvingslijn dezer ontwikkeling was overal gelijk. Wil men werkelijk zien, hoe internationaal dit gebeuren was, onder de oppervlakkige lagen van cultuur en landaard? Men neme twee der uiterst denkbare contrasten. Een jongen Franschman, opgevoed in volkomen innerlijke en uiterlijke vrijheid, een ziel, gevoed door alle lectuur en alle schoonheid, product van de verfijndste en meest zuivere Fransche cultuur: den jongen schilder Eug. Lemercier. Daarnaast zijn contrast: een jongen Duitscher, opgebracht in schooldiscipline en staatsgodsdienst, ‘Vereins-’ enthousiast en adept der Fichtiaansche philosophie: den student Heinz von Rhoden. Beiden gaan op hetzelfde oogenblik, beiden vallen in hetzelfde jaar. En toch: onder de lagen, die den dagelijkschen mensch bepalen, hoe wonderbaar gelijk is de reactie van hun diepere menschelijkheid, hoe wonderbaar
| |
| |
scherp teekenen dezelfde momenten zich in hun offergang af, - tot eindelijk eenzelfde golf van vergetelheid zich over hun beider tragedie gaat sluiten. Waarlijk: onder de honderdduizenden, die door den oorlog verduivelden, omdat zij de kweekplaats vonden voor hun aangeboren laaghartigheid, heeft dezelfde oorlog enkele honderdtallen tot een snelle heiligheid gerijpt, en vervolgens meestal weer de magische kracht dier heiligheid aan de wereld ontroofd.
Eug. Lemercier en Heinz von Rhoden, zij kenden niet meer den eindeloozen duur der twee laatste jaren. En in deze laatste jaren dringt zich een vierde moment in de ‘zielen der besten’ op, - de sublieme berusting toont neiging, zich eindelijk nogmaals te vervormen, - zij vervormt zich tot een maatschappelijke opstandigheid. Na den vrede van Versailles eerst krijgt dit moment zijn grootste kracht. Wat razernij en moord niet konden doen, dat deed de voortgezette leugen, het voorzichtigste en afzichtelijkste kwaad. Velen, in het onmetelijke modder- en bloedmoeras tot aan de randen der oogen verzwolgen, die alleen nog maar opzagen naar een innerlijk-reddenden God, die er niet meer aan dachten, dat het menschen waren die hen erin gedompeld hadden, zijn, gespaard gebleven, na den vrede van Versailles tot een maatschappelijken opstand en verlossingsdrang herboren. Toen zij zagen, dat men zich onverstoorbaar gereed maakte, om nieuwe, nog ongeboren geslachten in denzelfden poel te werpen, toen pas hebben zij zich weer herinnerd,
| |
| |
dat het menschen waren, die ook hun dit onbeschrijfelijk lot beschoren hadden. Vele der zielskrachten, die de beste Europeesche mensch in den oorlog heeft weten te winnen, zijn daardoor in het Bolsjewisme uitgestroomd. Het bewustzijn, dat de groote beproeving der menschheid, die men misschien alleen om haar te kunnen dragen ‘de laatste’ had genoemd, dat deze laatste beproeving tot niets dan nieuwe beproevingen leiden zal, dit bewustzijn is, na Napoleons ontrouw-aan-zichzelf en nà Waterloo, een der grootste collectieve teleurstellingen der menschheid geworden. In de moderne geschiedenis zijn 1789 en 1914 de dramatische jaren; 1804 en 1918 daarentegen zijn van deze geschiedenis - de demonische jaren.
Het is vrijwel zeker, dat het werkelijke zielsleven van den oorlog nog niet gedurende den oorlog volkomen in de litteratuur kon doordringen, behalve in fragmentarische uitingen, brieven, dagboeken, en ‘laatste woorden’. De lezer van dit overzicht zal dadelijk reeds bemerken, dat dit niet is geschied. Maar even zeker is, dat dit geschieden zal moeten. De geschiedenis schept zich ten slotte altijd hare woordvoerders. Ook Stendhal kwam vijftien jaar na Napoléons val, om van Napoléon te getuigen en den levensgeest, dien hij vertegenwoordigde. De vier momenten, die wij noemden, zullen zeker in de litteratuur der toekomst met onverwachte en hernieuwde grootschheid uitgesproken worden. Het zijn eeuwige momenten in het menschenleven.
| |
| |
Altijd weer vernieuwen zij zichzelf. Offerdrang, die zich zelf vrijwillig verblindt; wanhopig ontwaken in de werkelijkheid; overstijging der werkelijkheid en innerlijke vrijheid en eindelijk de dorst naar gerechtigheid. Als kiem en voorgevoel leven zij in iederen mensch. Vóór 1914 werden zij in Europa, vanuit zwak, zij 't steeds aanzwellend voorgevoel geschreven en essayistisch benaderd - bij koffie en sigaretten -, van 1914 tot 1918 zijn zij eindelijk weer tragisch beleefd. - Dus moeten zij thans opnieuw geschreven worden. Wij weten nog niet hoe. Maar reeds Lemerciers arme en bemodderde briefjes vormen een menschelijk getuigenis, dat den stillen glans van Marcus Aurelius' bekentenissen verduistert. Wij hebben slechts te hopen, dat het laatste dier vier momenten, ‘de dorst naar gerechtigheid’ het sterkste spreken zal...
Dirk Coster.
| |
Naschrift.
Terwille van de eenheid van dit boekje heeft de uitgeefster de door den Hollander geschreven essay over onze eigen litteratuur in dezen bundel opgenomen. Hierbij zij echter den Hollandschen lezer van tevoren verzocht, er rekening mede te houden, dat deze essay niet voor Holland geschreven is, maar bedoeld werd als inlichtingsbericht voor landen, waar men omtrent de Hollandsche litteratuur in de meest onverschillige onwetendheid verkeert. Dit overzicht
| |
| |
der Hollandsche litteratuur is absoluut onhistorisch bedoeld. In de benauwend kleine ruimte mij toegemeten, had ik de bijna onvervulbare opgave te volbrengen, aan den modernen buitenlandschen mensch diè verschijnselen in Holland aan te wijzen, die hem onmiddellijk kunnen aanspreken en die hem direct verwant zijn, en met enkele woorden hem te bewijzen, waarom zij hem verwant zijn. Alle litteraire verschijnselen, die dit directe belang niet hadden, en die beneden de hoogste lijn van het Internationale geestesleven bleven, vielen buiten mijn overzicht. Door deze hiaten werd het leggen van eenig historisch verband alreeds direct onmogelijk. Verder moest ik, om eenige kans te hebben, een zoo volkomen onverschilligheid te overwinnen, met de scherpstingebeten lijnen werken. Slechts het allermeest representatieve kon ik vermelden. Had ik te vele namen genoemd, zoo zouden zij alle tezamen direct weer zijn vergeten. Namen van schrijvers, die voor Holland zeer groot belang hebben, moest ik dikwijls, ondanks mijn eigen warme bewondering, verzwijgen. Zoo b.v. verdwijnt de voortreffelijke roman van Top Naeff, representatief gezien, achter De Meesters ‘Geertje’. De wonderlijke parel onzer vroegste novellenkunst, Erens' ‘Berbke’, achter ‘Een Zwerver Verliefd’ van Arthur van Schendel. Den Hollandschen lezer, die ook deze Hollandsche essay wil lezen, wordt dus verzocht, met deze groote, propagandistische moeilijkheden rekening te willen houden. Het oorspronkelijke plan van de samenstellers, die slechts de litteratuur van nà 1914 wenschten behandeld te zien, heb ik slechts in zooverre gevolgd, dat ik aan enkele veelbelovende jongeren van nà 1914 een ietwat breeder aandacht schonk, dan ik, tengevolge hunner veelheid, aan de verschijnselen van vóór 1914 vermocht te geven.
d.c.
|
|