Kompleete dichtwerken. Deel 1(1861)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 385] [p. 385] Geluk en plicht. Neen! heerschappij, noch rang, noch schatten Doen, stervling! u gelukkig zijn; 't Is zorg en last wat zy bevatten, En al hun heilbelofte is schijn; Verblindend is de glans der kroonen, Verlokkend is de praal der macht: Maar ach! waar hun bezitters wonen, Daar houdt een eeuwige onrust wacht! Waartoe het strand gevlucht, ontzinden! En een onzeekre zee gebouwd; Waartoe aan d' adem van de winden Het lot uws levens toebetrouwd? [pagina 386] [p. 386] Waartoe op ongestuime baren Een ijdle schaduw nagejaagd, En zich aan ziels- en lijfsgevaren Om wereldsche ijdelheên gewaagd? Zoo ge al het voorwerp van uw zwoegen, Goud, staat, en aanzien machtig werdt, Nog zou dit uiterlijk genoegen Geen vrede schenken aan uw hart! Wat meest aan 's noodlots vlagen bloot leit, Is juist die hoog verheven stand; En in de schaâuw der aardsche grootheid Schuilt al te dikwerf leed en schand! 't Is waar dan wat de dichters zingen, En wat de strenge wijsgeer leert: De middenstand geeft, stervelingen! Dat heil, met zooveel drift begeerd! Ver van het dartle hof der grooten, Ver van het wichtig roer van Staat, Wordt die tevredenheid genoten, Die aan der Eerzucht wensch ontgaat! [pagina 387] [p. 387] Almachtige! de beê der braven Is om dien zaal'gen middenstand! Deze is de dierbaarste der gaven, Die 't menschdom afsmeekt van uw hand! Geluk met veiligheid te gader Woont by den huisselijken haard, En 't stille heil van gade en vader Is 't wezenlijkste heil der aard! Maar anders klinkt de beê des braven, Wanneer de plicht zijn bijstand vergt! Als door een hoop verachtbre slaven Uw hemelsch wraakzwaard wordt getergd! Als 't oproer, woedend losgebroken, En vorst en vaderland bedreigt, En 't volk, in dweepzuchts gloed ontstoken, Tot een verfoeiden afval neigt! Dan is het lafheid, slechts te streven Naar 't kalme huisselijk genot! Dan moet die wellust opgegeven, En de ongenâ geduld van 't lot! [pagina 388] [p. 388] Dan past het grootsch geboren harten (Zoo slechts hun eedle poging baat!) En zee- en stormgevaar te tarten Op 't dobberende schip van Staat! Maar dan ook is geen wereldglorie Der braven hoop, of loon, of doel! Zijn prikkel, de eer niet der viktorie, Maar zuiver Gods- en plichtgevoel! Wel hem, die 't needrig burgerleven Ver boven roem en grootheid stelt! Maar ook dien heilstaat op kan geven, Wanneer het plichtsbetrachting geldt. 1820. Vorige Volgende