| |
| |
| |
Ter verjaring van den veldslag by Waterloo.
Griekenland was vrijgevochten, en het schaatrend zegelied
Had den wapenkreet vervangen op zijn bloedig grondgebied!
't Hart, ontlast van 't moedig krijgsvuur dat hun kracht gaf in den strijd,
Gaf zich over aan een invloed, even krachtig, meer gewijd!
Nog bevlekt van 't bloed des vijands, greep de dichterlijke hand
't Door een God besnaarde speeltuig voor 't geredde Vaderland!
Lofgezang vervulde 't luchtruim, en verkondigde overal
De overwinning van de Vrijheid, en des overheerschers val!
Alles luisterde, alles voelde 't, alles werd op eens bezield,
En bood hulde aan 't zwaard der volken, dat hun rechten heilig hield!
Leed en kommer was vergeten, en het fiere heldenoog
Zag de neêrlaag slechts des Konings, waar heel Azië voor boog!
| |
| |
Meer beschaafd, en meer gevoelig, kweekte Pallas stad alleen,
Midden in haar zegefeesten, midden in haar krijgstrofeên,
't Droef geheugenis der helden, die haar redden met hun bloed,
En de vreugd verloor haar woestheid in het diep geroerd gemoed!
Dus, dus vierde Atheen haar zegen, en een sombrer poëzy
Vloeide aandoenlijk van de lippen der Atheensche dichtrenrij,
En de lof-, en treur-, en lijkzang vloeide met een tranenplas
Op het eerlijk graf der helden, dierbaarst offer aan hun asch!
Dichters! dit 's een zang, u waardig, en de redders van Euroop!
Zingt hen aan het roemrijk einde van hun aardschen levensloop!
Wie de zege mocht beleven, huldigt heel een juichende aard;
Maar den dooden held te kroonen, bleef voor uwe hand bewaard!
Zoo vereeuwig' hen uw zangtoon, en vervang' het ruwer lied,
Dat de volheid van mijn boezem aan hun nagedachtnis biedt!
Wanhopig op het graf gebogen
Van 't kroost, gesproten uit haar schoot,
Verwijt, met blind gekreten oogen,
Het brekend moederhart zijn dood
Aan heel de wereld, die haar 't leven
Van den op 't roemrijk oorlogsveld
Voor 't Vaderland gevallen held
| |
| |
Zy vloekt den oorlog en zijn plagen,
Verwenscht dat onmeêdogend zwaard,
Naar dolle staat- en eerzuchtsvlagen
Verdelger van de kermende aard;
Met hem, die, uit een rots gesproten,
Het eerst het gruwelstuk bestond,
't Metaal te delven uit den grond,
Om 't in een menschenborst te stoten!
Rampzalige! Ja! wy ook treuren
In uw onlijdelijke smart!
Wie 't zwaard voor 't onrecht op kan beuren,
Is meê vloekwaardig aan ons hart!
Het bloed, dat druppelt van zijn handen,
Zal op hem kleven tot in 't graf,
En tot een eindelooze straf,
Op 't schuldig harte branden!
Maar wie, om de eerbanier te volgen
Van Recht en Onschuld, 't zwaard aanvat,
Dien is geen Godheid ooit verbolgen
Om 't bloed, dat om zijn voeten spat!
| |
| |
Die hiervoor dood- en krijgsgevaren
Met onverschrokken hart bespot,
Diens degen is gewijd aan God,
Den God der legerscharen!
Dit zwaard, o Noordelijke helden!
Blonk in uw ridderlijke vuist
Op Waterloos roemruchte velden;
En Frankrijks krijgsmacht werd vergruisd!
Te sterven onder 't zegepralen
Was 't wenschlijkst lot voor uwen moed,
Gy, braven! die met eigen bloed
Europes vrijheid mocht betalen!
Dus wenschten die rechtschapen zielen,
En 's Hemels wil bestemde 't zoo!
Met d' overwonnen vijand vielen
Ze op 't zoenaltaar van Waterloo!
Nog treurt Europe in 't triomfeeren
Om 't heldenvolk dat zy verloor,
En dankbaar zal zy, de eeuwen door,
Hun zegepraal, hun graf vereeren!
| |
| |
Dat lijkcypressen 't oord versieren,
Waar 't zielloos lichaam molmt tot stof,
En eeuwig groenende laurieren
Verkondigen des dooden lof!
De wind, die dartelt in die luchten,
Verspreide op d' uitgestrekten vlerk
Den naam, die schittert op den zerk,
En dien de vijand nog zal duchten!
Waar 't bloed gevloeid heeft dier getrouwen,
Daar durft geen vijand ooit meer staan!
By wien hun tombe mag aanschouwen
Zal nooit de vrijheidzucht vergaan!
Zoo voer' de heiligste der dagen
Het nakroost zamen op hun graf,
En legge 't daar den eed met geestdrift af,
Om nimmermeer der vreemden dwang, der vreemden naam te dragen!
|
|