Kompleete dichtwerken. Deel 1
(1861)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
De levendige vlam, die 't jeugdig hart bezielt,
Is onder 't heilig dak van Pallas tempelkoren,
Geen onbetembaar vuur, dat rust en lust vernielt,
Om tot gevloekte vete en woesten nijd te sporen:
Wien hier de boezem overvloeit,
Wien hier het bloed in de aadren gloeit
Van rusteloos verlangen:
Die heeft in dien onbluschbren gloed
Een uit den hemel spruitend goed,
Geen geest van twist ontvangen.
Gy weet het, Broeders, wat het zegt,
Dat, wat in dit gebied de fiere borst kan treffen,
De zucht voor Waarheid is, voor Schoonheid, Deugd en Recht,
De zucht om 't edel hart ten hemel te verheffen,
De zucht voor Roem, voor Edelmoedigheid.
| |
[pagina 184]
| |
Minerve, ja, is ook ten strijd bereid;
Zy voert niet vruchteloos den krijgshelm op haar schedel,
Zy drilt niet vruchteloos de goddelijke lans!
Maar de oorlogsvlam, die in haar blaakt, is edel:
En waagt zy zich aan de oorlogskans,
Zoo zij 't voor de eer van haar ontzachtbren Tempel!
Zoo zij 't voor Vaderland en Vorst!
En siddre dan, wie haar miskennen dorst!
Maar zij de Broedertwist gebannen van haar drempel!
Hier, in dit koor, strekk' zich de hand niet uit,
Dan om des Broeders hand te drukken.
De band die Leydens Jeugd omsluit,
Vermoog het algeweld des tijds niet los te rukken.
Grijze Rhijn, zoo lang uw golven door dees wallen strandwaarts gaan,
Zal by Pallas kwekelingen de open borst eenstemmig slaan!
Kweke uw adem, frissche Zefirs, Pallas heiligen olijf,
En ontziet hem, woeste stormen, dat hy immer bloeien blijv'.
Onder schaduw van zijn takken klink' het Iö van haar Jeugd,
En de vrucht, die hy zal rijpen, zal beroemdheid zijn en deugd!
Leydens vest, in vroeger dagen door standvaste trouwheid groot,
Bloeie steeds in Pallas zoonen, die zy koestert in haar schoot.
Iö! leve deze vriendschap, in de schoonste zucht gegrond!
| |
[pagina 185]
| |
Schooner, schittrender dan immer rijze ze uit het schoonst Verbond!
Wie in helsche broedertwisten immer lust of grootheid zoek',
Dien bant Pallas uit haar reijen, dien belaadt zy met haar vloek!
Maar die tot haar dienst vergaren, voor de stem der Tweedracht doof,
Voor dier schedel buigt de lauwer zijn voor eeuwig groenend loof!
Heft den feestbokaal ten hoogen, en met hem 't oprechte hart,
Om den blijden dag te zeegnen, temmer van Minerves smart.
Kwekelingen van de Godheid! stemt uw harte met het mijn?
Gloeie u 't hart steeds van de vriendschap, als dees beker van haar wijn!
|
|