| |
| |
| |
| |
Academie.
Eerste toneel.
Spiit. Loghen. Achterclap. Bedrogh.
Hier ben ick mager-kaack en vaal gheverw'de Spijt,
Die niemandt goedt en gundt, maar barst van Haat en Nijt.
Ick stort mijn vuyle gif in de bedurven menschen,
Om datse d'ondergang der vromen zouden wenschen:
5.[regelnummer]
Dan weynich breng ick door mijn zelleven te weech,
Ick quel mijn zelver meest, en 't waer ick hulpe kreech,
Van mijn ghespeelen, dier op menschen te bederven
Volkomelijck verstaen, ick most van hertzeer sterven.
Komt voort mijn Suster, komt erch-listighe Bedroch!
10.[regelnummer]
Voort Achterklap, komt voort. Komt Loghen uyt het loch,
Hier is bequame tijdt om door een hoope fielen,
Met onzer vieren hulp de Werelt te vernielen;
'k Laat staan dan dit ghebouw', met die gheringhe lien,
Die daar aan alle daaghs yv'rich haer hulpe bien.
15.[regelnummer]
Wel aen, elck toon zijn aart, en repp' hem na vermoghen.
Log. Indien ick yemandt ken bederven met een loghen,
Daar uwe grootheyt my bequaam toe kendt, ghebiedt.
Acht. Vermits ick sulck een ben, die haar toch niet ontziet
Een loghen van de straat te rapen op, en smijtse
20.[regelnummer]
De geen in 't aansicht die ick hate, en verwijtse
Met deze spitze tong qua daden, daar aan zy
Als niet aan schuldich zijn, ghebruyckt daaromme my,
Ick zal dit volck te grond', met achter-rugghe lieghen,
Haast helpen. Be. Vaart niet uyt. 't Is best haar te bedrieghen
25.[regelnummer]
Met uyterlijcke schijn van vriendtschap, voor ghemoeden
Dus uyterlijck vergramt ken yder een zich hoeden:
| |
| |
Daarom volght myne raadt die beter is. Sp. Ick zal.
Maar zalze strecken tot des Academijs val?
Bedr. Ten val? Ghewis, want ick versta my op die sticken,
30.[regelnummer]
Ghy schijnt al 't gheen ghy zijt, en dat zou hier niet schicken,
De slordicheyt moet of, een eerlijck kleedt moet an,
Een mascus voor de beck, dat niemandt u en kan,
Of by aldien dat ghy u dus quam't openbaren,
In plaats van welkoom zijn zoud' ghy de luy vervaren.
35.[regelnummer]
Dus haast u niet, maar doet u dinghen met ghemack,
En doet als ick die my heb in een statich pack
Ghesteken, om alzoo door dit fatsoen van kleeren
Te raken in 't gheloof by vele luy met eeren,
Die in 't gheselschap van zo leelijcken fatsoen,
40.[regelnummer]
Gheen sin en hebben om daar yet wat me te doen.
Ghy schijnt u zelfs, dats zot, maar hier, besiet eens mijn,
Ick slacht u niet, ick ben heel anders als ick schijn.
Ziet daar mijn backes eens, en mijn wanschapen leden,
Die ghy om welstandt moet van buyten dus bekleeden
45.[regelnummer]
Met zyd' en sammet, en het aansicht setten in
De beste vouw', wanneer ghy quaat hebt in den zin
Zo moet ghy soecken u mismaacktheyt te bewimp'len.
Spiit. Mijn stuurse aanzicht is bevroren in de rimp'len,
Zoo dat het even bang ten allen tyde staat.
50.[regelnummer]
Ick lach mijn vriendt niet aan, 'k laat staan dan dien ick haat.
Hoe zal ick in deez' zaack, mijn suster, my dan houwen?
Bedr. Maar my moet ghy dit stuck volkomen toe betrouwen,
En ghy zult wreken dan volkomelijck u leet.
Acht. Maar eerst hoe raken wy aan Maskes en aan kleedt,
55.[regelnummer]
Om dees wanschapenheyt, ghelijck ghy zegt, te decken?
Bedr. Ick zal u leyden stracks hier by een hope gecken,
Die vol op zijn verzien van al wat ghy behoeft.
't Is volck dat recht bemint zulck goddeloos gheboeft,
Ghelijck als wy: voorwaaer 't zijn luy van vreemde kuren,
60.[regelnummer]
Tot spot en achterklap gheneghen van naturen,
Al liepje, zeg ick u, de Werelt op en neer,
G'en vondt noyt haars ghelijck. Lo. Wel aan dan zus, hoe eer
Hoe liever daar na toe, om strack in 't werck te stellen
't Bedrogh en Achterklap, de Leughen om te quellen
| |
| |
65.[regelnummer]
Zoo veel als mooghlijck is, die pronckster by de lien
Van eeren, om haar deuchd' en frayicheyt ghezien.
Spiit. Nu, nu vertoeft niet lang, en wilt ons derwaarts leyden.
Bedr. Maar gaat te kust te keur, wy staan hier tusschen beyden,
Daar de Blasoenen zijn, gaat vraaght daar naa 't ghezint,
70.[regelnummer]
En ghy zult vinden dat dat volck u daar bemint:
Zy zullen u van als zoo rijckelijck stofferen,
Als ghy na volle wensch van haar niet zoudt begeeren,
Wanneerse maar verstaan dat ghy met Haat en Nijdt,
Dus inghenomen op den Academy zijt.
75.[regelnummer]
Ghy met u tween gaat daar, daar zijnse wel zo rijck'lijck
Van alle ding voorzien, en oock ist yder blijcklijck
Dat uwe beeltenis ghegrift staat in het hert
Van meest elck een, van wien die plaats ghehandthaaft wert.
En Achterklap ghy mooght by dat volck u verschaffen,
80.[regelnummer]
Dat haar zoo kints gheneert met achter-rugg' te blaffen.
En ick, terwijl ick ben dus statelijck ghekleedt,
En lijck een cieraat (als de Werelt niet bet weet)
Om op een braaf Toneel, als dit is, my te toonen,
Zal met beveynst ghelaat versoecken in te woonen
85.[regelnummer]
Met d'Academy, om, mijn susters, u een slach
Te voeghen, seer bedeckt, waar dat ick ken of mach.
Elck na zijn hoef-slach toe; versteeckt u; ras gaat lopen,
Want hoort het roepen, daar treckt de gordynen open.
|
|