Isabella: treurspel
(1619)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Het Wereltsch' ongemack zo reuck'loos toch verkiesen,
Dat zy dit leven, voor dat leven, nood' verliesen?
Daar't nochtans van u ware Godheyt is voorseyt,
Dat dit den vromen is van eeuwicheyt bereyt
Die vast ghelooven, en met nederighe zielen
Voor uwe Godheyt groot ootmoedelijcken knielen.
De nederighe mensch die zo volhart in deucht,
Gheeft ghy te loon deez' onverbreydelijcke vreucht,
Daar na de salighen zo goddelijck verlanghen.
In dat u Rijck, o God! daar worden wy ontfanghen
Met allerleye vreucht van 's Hemels burghery,
Daar worden wy op nieuw' ghekoppelt zy aan zy,
En zo verbonden in den Echte met ons beyden,
Dat nimmermeer de doodt ons wederom zal scheyden.
Wech aartsche leven, wech, u lust is schijn van lust:
Hier isset inder daadt: hier ist daar lust en rust
Duurt eeuwich, noch en wort niet vande tijdt versleten.
Hier ist daar wy des Werelts jammeren vergheten.
Danck zy de goede God, die ons na zo veel drucks,
Ghenadelijck verghelt met dies te meerder lucks.
Danck zy de goede God die ons gheeft voor belooning
Den Hemel tot een onverganckelijcke wooning.
Rey van Hemel-lieden.
Verlaat den tijdt en plaats daar in
Dus onghebonden
Heerschen de sonden.
Als haat, bedroch, en vuyle min,
De winst oneerlijck,
De wraack, die deerlijck
Het quaat met quaat beloont
| |
[pagina 69]
| |
In gramme toren.
Maar Isabella die betoont,
Dat haar de snoo ghewoont
Niet kan bekoren.
Wel aan, wel aan ghy Hemel-lien,
Komt de twee vromen
Verwellekomen.
Wel aan, wel aan, komt haar aanbien
Het Hemelrijcke,
Komt al ghelijcke
Ghy Hemel-lieden goedt
Met uwe snaren,
En lieffelijcke sang te moet,
Deez' twee goe-lieven soet,
Die opwaarts varen.
Die opwaarts varen na den troon
Der kuysche zielen,
Die noyt vervielen
In hoerrye vuyl, oft schoon
De lust haar terghden,
En dwang 't haar verghden.
Neen, zy weerstonden het,
En zijn ghebleven
In Goddelijcke vreez' en wet
Van't suyv're houlijcks bet
Gheheel haar leven.
Drijft op, drijft op, vaart metter woon
Ten Hemel binnen,
Daar u beminnen
| |
[pagina 70]
| |
De zalighen, die u de kroon
Der onbesmetten
Op sullen setten.
Drijft op, drijft op met my
Ghy sult betreden
De lieffelijcke zalen bly,
Met 's hemels Burgery
In eeuwicheden.
Wel-koom gheseghende hier inde gulde salen
Des wyden Hemels, daar zo vriendelijck onthalen
Der Eng'len reyen u met sang en met ghespeel,
Besit deez' saal'ge plaats voor u verdiende deel.
In't Iaar 1618 is dit Spel ghespeelt op den huyse tot Muyden in de groote zaal, tot onthaal van zijn Excell. Prince van Orangen. |
|