Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 302] [p. 302] De sombere nacht breekt schielijk aan. De sombere nacht breekt schielijk aan, Ontzettend buldert de oceaan, De stormwind zweept in wilde vlucht De zwangere wolken door de lucht; De jager zegt: te huis is 't best, De bange vogel zoekt zijn nest - En ik, ik dwaal met loomen voet, O Ayr, langs uwen schoonen vloed! De herfst beschreit zijn rijpend koorn Geknakt door vroegen winters toorn; Al wat hij in de velden wrocht Vernielt de orkaan op zijnen tocht. Mijn hart gevoelt een eindloos wee, Bij 't denken aan de woeste zee, Waar ik den dood trotseeren moet, O Ayr, zoo ver van uwen vloed! [pagina 303] [p. 303] Het is 't gehuil der golven niet, Noch 't doodlijk strand, waarheen ik vlied, Al dreig' gevaar er heinde en veer - Helaas! ik vrees noch hope meer: Maar aan het lieve vaderland Hecht mij zoo menige zoete band... Toch moet ik, hoe mijn harte bloed', O Ayr, verlaten uwen vloed! O dalen, heiden, o vaart wel! O wouden, weiden, o vaart wel! Waar ik gedarteld heb als kind, Waar ik beminde en werd bemind... Aan vriend en vijand wensch ik heil - Wat heb ik meer dan wenschen veil? - En breng u mijnen laatsten groet, O dierbaar Ayr, o schoone vloed! Vorige Volgende