Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 272] [p. 272] Mary Stuart. Nu heeft Natuur op den bloeienden boom Haren groenen mantel gevlijd, En over de grazige wei gestrekt Een blank madelieventapijt; Nu kust de zon der beken kristal En glanst in de azurene lucht - Maar ach! wat baat mij, arme vrouw, Die hier gevangen zucht? Nu wekt den morgen de leeuwerik En rept de bedauwde vlerk, De merel fluit, des noens, haar lied In 't loof van beuk en berk; De lijster zingt den vermoeiden dag Met schelle tonen ter rust... Hen drukt geen leed, zij ademen vrij, Genietend der liefde lust. [pagina 273] [p. 273] Nu schiet het bakkruid welig op, De lelie ontsluit den kelk, De hagedoren bot in het dal, De slee is zoo blank als melk. De minste boer in Schotland mag Beschouwen der bloemen pracht, Nu ik, der Schotten koningin, Slechts kerkermuren betracht! In 't schoone Frankrijk was ik weleer De alomgevierde vorstin: Ik stond des morgens vroolijk op, Sliep vroolijk 's avonds in. Nu drukt mij Schotlands kroon het hoofd... Mij doemt verraad ten val - Ik lig in vreemde boeien gekneld, Waarin ik versmachten zal! O valsche zuster en vijandin, Gewroken wordt mijne smart; De wraak zal wetten haar schrikkelijk zwaard En u doorboren het hart. Het bloed, dat weent in de borst der vrouw, Heeft nooit in de uwe gevloeid; Nooit hebt gij wonden des ongeluks Met tranenbalsem besproeid! [pagina 274] [p. 274] Uw pad beglanse eene schoonere star, O zoon, geliefde zoon, En vreugden, die ik niet smaken mocht, Vergulden uwen troon! God hoede voor mijne haters u, Of keere tot u hun gemoed; En waar gij ziet uwer moeder vriend, O wees, om mij, hem goed! Voor mij verlichte de zomerzon Den frisschen morgen niet meer, En zie ik de guldene akkers, waarin De herfstwind speelt, niet weer, En woede om mij in het doodenhuis De winter fel en straf, En met hare eerste bloemen bestroei' De lente mijn vredig graf! Vorige Volgende