Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 243] [p. 243] O tibbie, vroeger waart ge niet. O Tibbie, vroeger waart ge niet Zoo preutsch, vol hoovaardij! Nu wendt ge 't hoofd, als gij me ziet... Maar ei! wat deert het mij! Gij schonkt mij gisteren groet noch woord, En als eene stofwolk vloogt ge voort - Want aan eenen armen drommel stoort Zich geene dame als gij! Ik wedde, dat gij u verbeeldt, Dewijl ge zijt met goud bedeeld, Dat gij met mannenharten speelt, Gansch straffeloos en vrij! Laaghartig moet hij zijn of blind, Die u om uwe schatten mint En zich, om rijk te zijn, verbindt Aan zulke fiere prij! [pagina 244] [p. 244] Den braafsten man, den schoonsten man, Als hij geen geld vertoonen kan, Bejegent gij niet anders dan Met koude spotternij! Maar spreekt er u van liefde een gast, Die schijven heeft in kist en kast, Daar klampt gij u als klim aan vast, Wat domkop hij ook zij! Niet om uws lichaams lieflijkheid, Gij wordt maar om uw geld gevleid, En zoo ge waart eene arme meid, Liepe ieder u voorbij! En hadt gij al het goud der aard', Mijn lief, dat woont in gindschen gaard, Is in haar hemd veel meer mij waard, Veel meer mij waard dan gij! O Tibbie, vroeger waart ge niet Zoo preutsch, vol hoovaardij! Nu wendt ge 't hoofd, als gij me ziet, Maar ei! wat deert het mij! Vorige Volgende