Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] Peg. De schoonste deerne in 't dal is Peg: Haar blosje als de uchtend flikkert, Die al wat spruit bij haag en heg Met peerlen dauws beblikkert. Vóór 't licht, dat uit hare oogen schiet, Verbleekt de glans der stralen, Die dansen op den zilvervliet Bij 't avondzonnedalen. Nog roziger dan kersen, ja! Zijn hare frissche lippen: 't is wellust zonder wederga, Er kusjes van te nippen. Haar lachje is zoet als de avondstond, Wen vogels koozend paren, En kleine lammers in het rond Wild dartelen bij scharen. [pagina 234] [p. 234] Zoo 't lot haar vijand waar', zou zij Diens vriendschap dra veroveren, Gelijk de lente in prachtkleedij Den winter kan betooveren. De nijd, op eereroof zoo tuk, Vindt niets aan haar te wijten, En knarst de scherpe tanden stuk, Die dolgraag zouden bijten. Bewaakt, beschermt de lieve Peg, O engelen, Gods verkoornen! Bestrooit met rozen haar den weg, En houdt hem vrij van doornen. Geleidt ze tot den jongling, dien Ze mint en wil tot hoeder; En laat mij hem gezegend zien Met dochters als de moeder! Vorige Volgende