Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Storm op zee. (William Pitt, in Sea songs and ballads, by dibdin and others) 't was nacht, er kwam een onweer op, Tot bergen rezen de baren. Piet Bruyninckx schoof zijne pruim op zij', En sprak tot Jan Verschaeren: Er waait een felle noordwester, Jan! De baren, 't is of ze op het bal zijn... Ei, wat beklaag ik de menschen toch, De menschen, die nu aan wal zijn! Ja, jongenlief, ze hebben het hard, Die wonen in de steden. Ze schudden en beven in hun bed, En prevelen schietgebeden. Ze benijden ons en zuchten thans - Mij dunkt, dat zij niet mal zijn! - In zulken storm is het beter op zee, Veel beter dan aan wal zijn? [pagina 205] [p. 205] En de werklie dan, die heel den dag Voor 't dagelijksch broodje wroeten, Die nu, in stee van slapen, vrouw En kind vertroosten moeten!... De pannen vliegen, de schoorsteen valt - Dat moet een geschreeuw en geschal zijn... Maar wij, we liggen gerust op het dek, En lachen met die aan wal zijn! Ja, jongenlief, ze hebben het hard, En we mogen op hen niet schampen, Want storm en diefstal, moord en brand, Hen dreigen zoo menige rampen! En noemde ik er u een duizend op, 't zou stellig nog niet al zijn... Goddank, dat wij matrozen, Jan, En zelden maar aan wal zijn! Vorige Volgende