Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] De appelaar. (Ludwig Uhland.) Lest werd ik onder 't vriendlijk dak Eens milden waards ontvangen. Zijn uithangbord, dat was een tak, Met gulden ooft behangen. Die goede waard was de appelaar, Gij hebt het vast geraden. Ik vond er drank en spijze klaar, Die zou geen vorst versmaden. Het krielde er in de groene zaal Van vlugge dischgenooten, Die, dankbaar voor het gulle onthaal, Een vroolijk liedje floten. [pagina 198] [p. 198] En als ik mij ter ruste blij Op 't mossig leger strekte, Zoo was 't de hospes zelf, die mij Met koele schaduw dekte. En vriendlijk schudde hij van neen, Toen ik betalen wilde... Gebenedijd van top tot teen Zij de appelaar, de milde! Vorige Volgende