Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Ach, wat heb ik hem misdreven. Buurmans zoon, die deugeniet, Doet me kwijnen van verdriet, En verbittert mij het leven Door zijn valsch en boos bestaan - Ach! wat heb ik hem misdreven? Ach! wat heb ik hem misdaan? Als ik vroeg ter markte ga, Volgt zijn wilde blik me na, Die me rillen doet en beven, En met lamheid dreigt te slaan - Ach, wat heb ik hem misdreven? Ach, wat heb ik hem misdaan? Woon ik preek of misse bij, Immer sluipt hij nevens mij, En, ten spot me prijs te geven, Ziet hij mij al lachend aan - Ach, wat heb ik hem misdreven? Ach, wat heb ik hem misdaan? [pagina 160] [p. 160] Als er zondags wordt gedanst, En ik mede, bloembekranst, In den kring word opgeheven, Loopt hij grimmig daar vandaan - Ach, wat heb ik hem misdreven? Ach, wat heb ik hem misdaan? Waar ik mijne schreden wend, Stellig is hij daar omtrent, Schijnt mij als een spook te omzweven, Doet van schaamte mij vergaan - Ach, wat heb ik hem misdreven? Ach, wat heb ik hem misdaan? Somtijds fezelt hij me in 't oor Woorden, waar mijnheer pastoor Wel den uitleg zou van geven, Maar die ik niet kan verstaan - Ach, wat heb ik hem misdreven? Ach, wat heb ik hem misdaan? Vorige Volgende