Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Magdalena. Niet eene van Israëls schoonen, Niet eene was schooner dan ik: Mij bad, hun verlangen te kronen, Zoo meniger smachtende blik; Zij kwamen met goud in de handen En woorden van liefde in den mond... Doch vielen mij sluiers en banden, Mijn hart heb ik geenen gejond. Zoo werd ik van jongen en ouden Verheerlijkt, aanbeden, vergood. Mijn eed, waar de dwazen op bouwden, Was valsch als de kus, dien ik bood. En wie mij wellustig bestaarde, Dien straalde van vreugd mijn gezicht: Den hemel genoot ik op aarde, En trotste des Heeren gericht. [pagina 74] [p. 74] Maar toen mij de Christus, de zoete Verlosser van Israëls kroost, Gods leere verkondend, ontmoette, Toen heb ik gebeefd en gebloosd. Ik hechtte mij aan zijne schreden, Tot ik zijnen zegen verwierf; Ik heb om zijn lijden geleden, En stond bij zijn kruis toen hij stierf. Vorige Volgende