Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] De boodschap. Over zijnen ransel heengebogen, Gansch bedekt met wonden, wijd en groot, Wachtte een jonge krijger zijnen dood. Hem aanschouwend met meelijdende oogen, Stond naast hem zijn ros, zijn strijdgenoot. Makker, sprak hij, seffens ga ik sterven: Naar ons huis en voert ge mij niet weer. Mijner moeder breng dit kruis van eer - 'k mocht het voor een heldenfeit verwerven - De arme vrouw beminde mij zoozeer! Mijnen jongen broeder breng dit wapen, Roodgeverfd in dwingelandenbloed: 't zegge hem, dat hij me wreken moet. 'k zal gerust in vreemden bodem slapen, Zoo hem 't vaderland als redder groet. [pagina 43] [p. 43] Dezen ring, o makker, draag hem weder, Laatste blijk der trouw van haren vriend, Naar de zoete bruid, zoo teer bemind... - Stervend zonk de jonge krijger neder, En het ros verdween gelijk een wind. Over bergen holde 't, over stroomen Zwom het voort in 't holle van den nacht, Als Mazeppa's ros in wilde jacht... Eindlijk aan het doel der vaart gekomen, Viel het dood...de boodschap was volbracht. Vorige Volgende