Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Ziedaar de vraag. Ik moet bij Jan en alleman Mijn daaglijksch broodje winnen, Maar elk voldoen, wie drommel! kan Die zware taak beginnen? Behaag ik aan den eenen, ziet, Dan deug ik voor den andren niet. Met ieder wel staan zou ik graag, Maar hoe? ziedaar de vraag. Wanneer ik na den arrebeid Met vriend of kennis klinke, Dan wordt er in de buurt gezeid, Dat ik al mijn geld verdrinke; En blijf ik t' huis, dan is het: wat Een droogzak van 'nen mensch is dat! Ik krijg er pijn van aan de maag... Wat doen? ziedaar de vraag. [pagina 28] [p. 28] Ik vrijde laatst een aardig kind Van even zestien jaren; Toen zei men: wacht daarmede, vriend! En ik liet het liefken varen. Maar ik wachtte geene maand, of mij Verving een andere aan hare zij! Getrouwd zijn beide reeds vandaag... Wat doen? ziedaar de vraag. Ik had eene leelijke, oude sloor Voor keukenmeid genomen; Men lachte me uit, ik zond ze door En liet Trinetje komen. Maar 't poezelig ding was pas in huis, Of ieder zei: dat is niet pluis! Ik word nog suf van al 't gezaag... Wat doen? ziedaar de vraag. Wel zou ik over 't Staatsbestuur Mijn woordje zeggen willen, Doch zwijge liefst gelijk een muur, Uit vreeze voor geschillen; Want span ik met den liberaal, Zoo vat me straks de clericaal, Of vice versa bij den kraag... Wat doen? ziedaar de vraag. [pagina 29] [p. 29] In 't kort, wat of ik laat of doe, De lieden praten immer; Ook ben ik hun gezanik moe, Maar zij en worden 't nimmer. Wie leert de schoone kunst mij aan, Met alle menschen wel te staan? O vrienden lief, ik zou het graag, Maar hoe? zoo blijft de vraag. En wie dit liedje heeft gemaakt, Die heeft het ook gezongen; Maar hier geloofd en daar gelaakt, Wat deed nu de arme jongen? Hij nam een kort en goed besluit, En zei: ik lach de menschen uit... Hoe ik mij zelven steeds behaag, Dat is de heele vraag. Vorige Volgende