Liederen(1868)–Frans de Cort– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] De bloem des bals. Wat was ze schoon, daar ze uitgelaten danste, De zoete maagd, met sylphenlichten voet! Haar reinblauw oog, waaruit hare onschuld glanste, Ontstak het vuur der liefde in elk gemoed. Haar lippenpaar omzweefden zalige lachjes, Nooit werd een zoen gedrukt op malschere koon. Bewondrend fluisterde ieder jongling zachtjes: Wat is ze schoon! Zooals rondom de bloeme vlinders zweven, Zoo ook omsluit haar eene vrijerschaar. Elk wenscht de hand ten danse haar te geven En bidt en smeekt om eenen blik van haar. Een lofzang ruischt, waar of ze treedt, haar tegen, En, blozend als de rozen harer kroon, Hoort zij verrukt het fluistren allerwegen: Wat is ze schoon! [pagina 7] [p. 7] Men zoekt vergeefs de maagd nu bij de paren, Wanneer 't orchest het teeken geeft ter wals. - De herfst bestrooit haar graf met dorre blaren... Verwelkt is ook de lieve bloem des bals. En als de geest des doods ze naar den hemel Geleidde vóór des Heeren guldenen troon, Zong 't englenkoor in 't schittrend lichtgewemel: Wat is ze schoon! Vorige Volgende