Jaloerse schrijver treitert zijn lezers
Hawinkels is een typische provocateur. Zijn kracht zowel als zijn zwakte etaleert hij met een onophoudelijkheid die geen andere kans op verweer biedt dan het boekje dichtdoen waarin hij met zijn brutale vingers telkens bijwijst, terecht wijst, en nog eens onderstreept. Dat begint al met de eerste zin, een uitroep, die nu eens niet, zoals overal elders bij hem, gericht is tot de dan nog argeloze lezer maar tot de gewaarschuwde schrijver zelf, die zich in die uitroep bij voorbaat gekarakteriseerd ziet in zijn onaangenaamste eigenschap, zoals hijzelf, dat blijkt later nog wel, maar al te goed weet.
Die beginkreet: ‘Hawinkels, lig niet te etteren!’ is hem, met uitroepteken en al, in zijn prille jeugd (nou ja, wat is pril?) eens toegevoegd door meester Koppes, van wie wij onmiddellijk na de geciteerde opening, ‘het narollen met zijn overdreven, lichtelijk uitpuilende ogen’ mogen aanschouwen, maar van wie wij pas, en ook dat is provocatietaktiek, een complete pagina later: zelfde zin maar onderbroken door afhankelijke hoofd-, ja volzinnen (punten en hoofdletters), zeven in getal, de ietwat ontgoochelende eigennaam vernemen, alsnog met verdere gegevens over 's mans hals- en wangpartijen aangevuld.
De betrekkelijke onleesbaarheid van de zin die ikzelf daareven tot een redelijk eind heb gebracht (de stijl van Hawinkels is besmettelijk) karakteriseert enigszins zijn syntaxis, minus natuurlijk het maar al te zichtbare schrijfplezier dat hij, niet ik, in zulke constructieve bezigheden vindt. Het is nog veel erger. Koppes doet zijn beklag bij wie anders dan de kapelaan, en die begrijpt het niet al te best. ‘Hij had absoluut niet begrepen wat de meester nu eigenlijk tegen me had,’ wil Hawinkels zeggen, maar het begin van die eenvoudige mededeling Hij had staat op blz 12 (niet helemaal onderaan), de rest volgt pas, na een aanloop op p 13, op blz 14 (echt niet helemaal bovenaan). Daartussenin schept de royale hand van de meester - en gebeurde het maar terzijde, maar de tussenzinnen maken zich zelfstandig en breed, want wat moet in dit nadrukkelijke proza afhankelijkheid? - volop ruimte enerzijds voor een invallend verhaal over een huwelijksmis, anderzijds, en daar gaat het om, voor treiterende invectieven tegen de onthutste lezers die het allemaal zo goed niet meer kunnen volgen, letterlijk aldus: bent u de zin kwijt? ja ja en dat wil literatuurliefhebber wezen, en moeilijke boekjes lezen.
Het mooie is natuurlijk dat Hawinkels zelf, almachtige god, het zo gewild heeft en dat hij raar op zijn neus zou kijken als nu eens iemand het draadje net zo stug had vastgehouden als Hawinkels, uitgeslapen construerend en klaarwakker doorconstruerend, het intussen zelf heeft gedaan, gesteld al dat hij niet als een slim breistertje zijn steekje snel heeft opgeraapt nadat hij het al schrijvend zelf had laten vallen, een verloop dat ik helemaal niet zou willen karakteriseren als onsympathiek, integendeel, want kunsten als die van Hawinkels zijn alleen maar aardig vanuit het vermoeden dat ondanks alles stijf overleg het op een stiekem akkoordje gooit met vindingrijk improviseren.