Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendTwede hoofdstuck
| |
[pagina 108]
| |
ditte, dan datte, onderzoeckende wat ghoed is ende waarachtigh. De reden bestiert de ghedachten, recht als een vrouwe vanden huyze hare maartenaant., die anders int wilde zouden zwerven. Dit bevint zich daghelyx int dromen. Daar en werdt dat stuyr niet ghehouden vande Redene, derhalven het schip der ghedachten zonder zeker voornemen dryvende, vreemde monstren ofte verbeeldinghen verthoont. 6. In zulck huppelen ende springhen, herwaarts ende ghins lopende (twelckmen ghemeynlyck nu noemt discoureren, dats redenpleghen), wandert de reden door alle middelen van bewyzinghen. Zy neemt hare blyckenaant. vant lochenen tot het toestemmen of ja zegghen, als: tis nacht of tis dagh. Ten is gheen nacht (dits het lochenen), dus ist dagh (dits het toestemmen). 7. Zy neemt oock hare blycken vant lochenen tot het lochenen, als: Gheen tydlyck verstand en magh 't eeuwighe verstand volkomelyck begrypen; Gods verstand is eeuwigh, dus magh gheen menschelyck verstand, als altsamen tydlyck zynde, het Godlycke verstand begrypen. 8. Ende zy neemt oock hare blyckenaant. vant ja zegghen tot het lochenen, als: al wat een redelyck dier is, dat en is gheen beest; Jan is een redelyck dier, dus en is Jan gheen beest. 9. De Reden is inden mensche zo heerlycken ghave Godes, dat alle mensche die zich zelf des redens bestieringhe onderwerpt, daar door een Heere werdt ende bestierder aller anderer dieren. 10. Zy is den mensche verleent omme door haar onderzoeck te spueren na 'tghoede, op dat de wille int najaghen van 'tghoede wel leven, de mensch het ghoede doort stadigh wel leven verkryghen, door ghoedheyds verkryghen ghoed worden, ende doort ghoed worden zaligh wezen zoude. 11.Ga naar voetnoot11 Want als de reden wel ghebruyckt werdt tot kennisse vande dueghde, zo vintmen den rechten wegh, tot verkryghinghe van 'tghoede leedende. Maar wanneermen de reden mesbruyckt tot verkryghinghe van ryckdommen, eere, lust of tot derghelycke ydele dinghen, zo verstrickt zy den mensche met moeyelycke verwerringhen op duystere onweghenaant. ende den mensche alzo afleedende vant ware tot het valsche ghoed, doet zy hem de ware ghoeden ontberen. Dan werdt het edelste ghoed der menschen huer schadelyxte verderffe- | |
[pagina 109]
| |
nisse. Zo vele vermagh het mesbruyck in alle middelbare dinghen. 12. Tot voorhoedinghe van zulx behoeft de reden waarachtighe onderwyzing met stadighe ende dadigheaant. hantteringhe van 'tghoede onderwys: Want alle lering
zonder hanttering
is een ydeleaant. luchte.
Maar die stadigh doet
het gheleerde ghoed
kryght der dueghden vruchte.
13. Dan werdt de Reden volmaackt, een betemster der hertstochten ende een leydsterre des levens. Ende dan verstreckt zy een licht inde duysternissen ende een wegh des wets inde wildernissen. 14. Het is de reden waar duer de mensche natuurlyck is gheneghen tot het ghoede ende tot dat warachtigh is. Daarwerts wyst zy (als een zeynsteenaant. na het noorden) die bestieringhe des menschelycken levens. 15. Op dat oock daar toe den mensche gheene middelen en zouden ghebreken, zo heeft de redene in haar de moghelyckheyd alder leringhen ende konsten, waar uyt, als uyt een vruchtbaar zaad, de zelve voortkomen. Maar dit in niemande anders dan die dezen vruchtbaren Redens-acker vlytelyck ende ghetrouwelyck bouwen. 16.Ga naar voetnoot16 Men vint tweerelye aart van Redene, te weten d'overste ende de nederste redene. D'overste is 'tlicht of de wet der naturen. Deze is een krachte der zielen, ghebiedende Godlycke ende menschelycke, oock eeuwighe ende tydelycke dinghen, alles oprechtaant. ende eerlyckaant. wezende. 17. Zy ghebied den schepper in allen te ghehoorzamen. Waarom dat? Tis recht (zal zy zegghen) ende mitsdien eerlyckaant. dat het schepsel den schepper, de knecht zynen Heere diene ende eere. | |
[pagina 110]
| |
18.Ga naar voetnoot18 Oock ghebied zy ander menschen te doen, als elck ghaarne van anderen ghedaan ware. Waarom dat? Hoort de redene. Al dat gheschapen is streckt tot zyn behoudenisse. Tot behoudenisse van alle gheheel voordertaant. d'eendracht der deelen des gheheels. Dit gheheel is hier de menschelycke nature, waar af elck mensch een deelken is. 19. Als dan elck mensche ander doet zo hy ghaarne ghedaan ware, zo en word niemand veronghelyckt. Waar niemand en word veronghelyckt, daar is ende blyft vrede ende eendracht. D'eendracht streckt tot behoudenisse vande ghantse menschelyke nature. Die is niet tot bederfaant., maar tot behouden gheschapen. Het is dan oock billich ende recht dat elck deze wet onderhoude, oock is dat eerlyckaant. ende wel betamende d'eerwaardicheyd vande edelen mensche, met redene verciert wezende. 20.Ga naar voetnoot20 De voorghemelde overste redene en is gheenssins onderworpen de quade hertstochten, maar zy heerschapt, als zy wel gheoeffent is, daar over als over haar ghezindeaant.. Met lusten uyt liefde doet zy 'tghoede. Ende ter liefden van 'tghoede vyand wezende de snoode ende dienstbare zonde, laat zy die, zo een oude wel zeyt vande vrome: Het zondighen haat de ghoede mensche
uyt liefde ter dueghd, die is zyn wensche.
21. Want haar oghe ziet alleenlyck op het ware eynde alre ghoeden, dat is op Gode, alder ghoeden fonteyne ende de ghoedheyd zelf. Maar op haar zelfs nut, eere of lust en acht zy niet. Immers zy porret den mensche tot weldoen, al en stond daar voor niet alleen gheen loon, maar oock pyne te verwachten. 22.Ga naar voetnoot§22 Zo leestmen dat de Romeyn Regulus liever zyn leven met pynen dan de dueghde met ontrouw verliet, als hy int houden van zyn trouwe an den wreeden Karthaginensers zyn leven verloor met smerten. | |
[pagina 111]
| |
23.Ga naar voetnoot§§23,24 Ick gheloove wel dat eenighe hier zullen dencken dat deze vrome Heyden zulx ghedaan heeft niet uyt liefde ter dueghden, maar uyt eerzucht. Voorwaar, zo vele der gheenre die de beste Christenen willen schynen, noch maar zodanighen eerzuchticheyd in henluyden hadden, zy zouden om huer eere het meynedigh eedbreken wat minder hantteren dan zy nu wel doen zonder alle vreze voor schande, ick zwygheaant. zonder alle vreze Godes. 24. Maar wie heeftet deze luyden doch ghezeyt dat Regulus zulcke zyne, ende andere vrome heydenen andere huere eerlycke daden ghedaan hebben uyt eerzucht? Titus Livius? Plutarchus? Laertius? Of andere die henluyder Historijen hebben beschreven? Zeker neen. Want die schryven dat zy veel alzulx uyt liefde ter dueghden ghedaan hebben. Wie zeyt dan zulx? Dezer luyder eyghen herte dat zulx niet uyt liefden vermoghen en zoude te doen, dat is argh, dat denckt argh ende dat duydet alles ten arghsten. 25. Zo vele nu betreffet de nederste reden, daar met hevetaant. zich anders. Want deze en is niet de klare spieghel zelf inde welcke de zonne des eeuwighen ghemoeds zyn zelfs beelde zonder middel glanset, maar zy is een glansken komende van dit beeld uyt dezen spieghele des menschelyken ghemoeds, ende daar uyt stralende inde duystere nederste krachten der zielen. 26. Daarom en is dit tweede glansken, dat den spieghel anschout, niet van zulcker klaarheyd als dat eerste glansken, dat de Godlycke zonne zelf zonder middel anschout. Hierom werdt het oock meer mesbruyckt. Door dit mesbruyck staan de menschen niet na godlycke, maar na aardsche, niet na eeuwighe, maar na tydelycke, ende niet na ware ende eerlycke, maar na valsche ende nutschynende dinghen. 27. Overmidsaant. dan deze nederste reden duysterder is dan die voors. overste, zo heeft zy oock vande hemelsche dinghen minder kennisse dan d'overste reden. Immers zy ziet meest door de verbeeldingen op uyterlycke dinghen. Zo heeft zy oock daar van meer kennisse dan vande innerlycke. Hier maackt dan oock onkunde onminne. 28. Maar na d'uyterlycke streckt haar zinne. Die houdt zy voor de | |
[pagina 112]
| |
beste, daarom volcht zy die oock voor de beste dinghen. Dit is de zichtbare mensche met zyne zinnelycke lusten int ghevoelen, int zien, int smaken, int horen ende int riecken. 29. Deze nederste reden dan niet beters dan zulx kennende, zoeckt in allen 'tgheen dezen aardschen zinnelycken ende vleeschelycken mensche anghaat, niet altoosaant. of zeer luttel achtende op de dueghde noch opt opperste ghoed, als luttel of gheen kennisse altoos daar van hebbende. 30. Zo vliedet dan deze nederste reden al wat dien uyterlycken mensche quaad schynt, ende bejaaght al wat hem ghoed schynt. Dit doet zy al alleenlyck om des menschen wille zelf, die haar uyterste eynde is. Want zy boven den zelven niet beters en kent noch en begheert. 31. Daar toe strecken dan oock alle de wetten van deze nederste reden, allenxkens meer ende meer doort mesbruyck verduystert wezende, te weten tot vermydinghe van al dat quaad, ende tot verkryghinghe van al dat ghoed werd ghewaant van deze nederste reden voor den dierlycken mensche. 32. Hoedt u, zeyt zy, voor mesdaad, want zy maackt voor den menschen te schande. Ja, zy werdt ghestraft met gheld-boeten, met vanghenisse, pynighinghe ende dood. Maar handelt rechtvaardelyck, zo eeren u de menschen, zo kryghdy beloninghen, hoghe staten ende een vrolyck leven. 33. De mensche dan alzo alleenlyck na de wetten vande voorschreven nederste reden levende, doet wel veel dat ghoed schynt, doch niet ter liefden vande ghoedheyd of vande dueghde met lusten, maar ter liefden van zich zelf met verdrietigher moeyten. 34.Ga naar voetnoot34 Zyn hantteren van zulcke schyndueghde valt hem zuur. Zo werckt de huurling met verdriet op hopen alleen vant loon, ende zo ziet deze mensche alleen opt loon, dat is zyn eynde, ende niet de dueghde, want die en kent en meentaant. noch en lieft hy niet. 35. Ende zo laat oock d'ander de zonde, niet om dat hy de zonde, maar hare straffinghe vyand is. De quade zonde bemint hy, de ghoede straffe haat hy. Ist niet ghoed dat rechtvaardigh is? Wat is rechtvaardigher dan de straffe van 'tquade? | |
[pagina 113]
| |
36. De vreze vande straffe belet hem by wylen zyn lust int zondighen te ghebruycken. Hier door haat hy de straffe. Dit maackt dat de quaden wel zouden willen datter gheen straf ende midsdien oock gheen rechtvaardicheyd altoosaant. en ware, op dat zy onghestraft zouden moghen na luste zondighen. 37.Ga naar voetnoot37 Al ist nu zo dat deze vreze voor de straf de beste niet en is, zo is zy noch al mede nut tot voorderingheaant. ter dueghden inden beghinners, als wezende d'eerste trap tot de edelste vreze, die vry is; deze is knechtlyck ende zodanigh, dat indien zy de boosheyd onghestraft mochte bedryven, men zoude gheen boosheyd zo groot vinden, die zy niet en zoude hantteren, zo de voors. oude mede anwyst, zegghende: De quade verlaat de zonde uyt vrezen,
Om niet mette straf gheplaaght te wezen.
|
|