Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijxxj. Capittel.Of de Gheloovighe nyet al en verkrijghen dat sy met betrouwen na den wille Godes begheren: ondersoeck uyt den schriften Calvijns ende Besae.
C. Daar wil ick terstont aan komen, na dat ick eerst noch een weynigh ghehandelt sal hebben vande Beloften Godes int verhooren vande gheloovighe Ridders. G. Tis my lief. Wat segghen hier af Calvijn ende Besa? Lochenen of bevestighen sy het verkrijghen van't ghene sulcke Ridders van Gode begheren? C. Dat meughdy self lesen. Hola. Toeft noch wat. Siet daar is een van de plaatsen die ick sochte. G. Hier staat aldus: Alhoewel hier werdt gesprokenGa naar margenoot+van een ghenade, bysonderlinghen geschiedt sijnde twee Blinden: so moeten wy nochtans uyt dit propoost van Christo een generale leeringe trecken: te weten dat wy nemmermeer verstooten en sullen worden van onse begheerten, als wy bidden inden gheloove. C. Leest nu oock datte. G. Ons werdt bevolen te bidden met een vastGa naar margenoot+gheloove, ende daar werdt belofte toeghedaan, alsoo wat wy gheloovigh bidden, dat ons t'selve sal werden ghegheven. C. Siet oock daar. G. Wonder ist hoe seer dat God door ons mistrouwenGa naar margenoot+wordt gheterght, als wy van hem begheren een gratie, die wy van hem nyet en verwachten. C. In dat boeck handelt hy noch meer hier af. Leest daar. G. Daar en is nyet dat ons beter verweckt totGa naar margenoot+bidden, dan de gewisse versekertheyt van te verkrijghen. Want de ghene die twijfelen en moghen Gode nyet bidden dan op acquijt. Immers het ghebedt sonder gheloove, en is nyet dan een spel ende ydele ceremonie. C. Siet oock noch hiet. C. Want Godt over al ons nyet anders te biddenGa naar margenoot+en heeft voorgheschreven, dan t'ghene hy self ons wilde gheven. C. Siet in dit selve boeck noch die plaatse. G. Het gheloove verkrijght, soo wat de WetGa naar margenoot+ghebiedt. C. Siet nu oock wat Besa hier af schrijft. G. Tis ghenoegh in Calvino ghesien, met hem is ny een. C. Siet dan maar dese eene plaatse, dan houdt op. G. Dewelcke (namentlijck Christus) ontwijfelijckGa naar margenoot+ sal verwerven van sijnen Vader, t'ghene wy sullen begeren of van hem, of van sijnen Vader in sijnen Name, ist maar dat wy sulcx begherende ghelooven, dat hy alsoo sal doen, want hy hevet also belooft. | |
[Folio 261r]
| |
C. T'sal mu hier mede genoech zijn, ist maar dat ghy wel hebt gemerckt wat de hooftmeyninghe is inde stucken by u daar gelesen. G. My dunckt wel Ia. Te weten dat wy gheloovigh biddende, nemmermeer gheweyghert worden, maar dat wy dan al vercrijgen dat wy begeren, Item dat God door mistrouwigh bidden wert geterght dat sulcx een ydel Ceremonie is, ende dat versekertheyt van te verwerven, alderbest doet bidden. C. Tis al recht. Nadien dan het bidden sonder betrouwen Gode terght: wat sal't bidden zijn daarmen loochent moghelijck te zijn om verkrijghen t'gene men om biddet? Het twijfelen is immers minder quaadt dan het lochenen van Godes Beloften. G. Doen sulcx dese Gheleerden? C. Doorgaans. G. Waar doch? C. Ghelooven syluyden oock dat Godt in eenigh Mensche op Aerden te nyete maackt alle t'gene dat in ons tegen sijnen wille strijdet? ende dat Godt daar teghen in eenigh Mensche schept sodanighen nyeuwen herte, dat hy nyet altoos van hem self en wil, maar veel eer dat de Gheest Godes alder Menschen begeerten sulcx regere, dat sy een volle eendracht hebben met Gode? Of (om corter te seggehen) gelooven sy oock dat hy van eenigh Mensche hier op Aerden also werdt ghehoorsaamt, als hy Ghebenedijt inden Hemel werdt ghehoorsaamt vanden Enghelen? G. Wat soude Calvijn of Besa sulcx ghelooven moghelijck om verkrijghen? Vindtmen ooc yet dat sy beyde meer wederspreken? Want soo yemandt hier sulcx hadde verkreghen, die hadde desen waren Aflaat (so du dat noemste) van zonden, ende waar volmaacktelijck Gode ghehoorsaam. Lochenen sy die nyet doorgaans? C. Ia sy. Nochtans schrijft Calvijn het eerste ende Besa het laatste van t'gene ick daar Ga naar margenoot+segghe, siet de plaatsen self. G. Ick siet. Het staat hier, ende strijdet opentlijck Ga naar margenoot+teghen den grondt haarder beyder Leeringhe in desen stucke. C. Sulck dickmaal hem self soo plattelijck te wederspreken en betoont gheenen eenvuldigen gheest. So en is oock het bidden van Gode om t'ghene men ghelooft dat onmoghelijck is te verwerven, gheen teecken van gheloovighe Luyden. Noch vele min het terghen Godes door sulck ceremoniaal mondt-ghebedt. |
|