Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijvj. Capittel.Ofmen hier yemant sichtbaarlijc mach wijsen die nyet en zondight.
G. Dyne redenen sluyten wel, dat moet ick bekennen, maar die experientie of ondervindinghe betuyght het contrarie. C. So geeft dy u waan-experientie meer geloofs dan de klare tuyghnisse der H. Schrifturen. Is dat Gode al geeert in zijnen woorde? Soudy so het woordt der Waarheyt nyet wel bestaan te loghenstraffen, om u onware experientie waarachtigh te willen maken? G. Is dat onware experientie? C. Dat suldy haast sien. Segt dan: Mach yemant op aerden oock ware experientie hebben van alle die gedachten, willen ende wercken van alle menschen op aerden? | |
[Folio 252v]
| |
G. Dat seyt nyemant. C. Dat moet elck segghen die uyt experientie wil segghen dat gheen mensch op aerden waarachtelijck af laat van zondighe. Dit en vermooghdy, noch oock gheen mensch op aerden: So volght nootlijck dat ghy, noch gheen mensch op aerden, uyt experientie en mach segghen dat nyemandt ter werelt waarachtelijck af laat van't zondighen. G. Ghy houdt datter sodanigen zijn. Doet wel ende wijster my een. C. Ghelooft ghy oock datter sodanigh een op aerden is. G. Neen, maar wederspreke dat. C. So en machmen u oock geen sodanigen mensche, al stont hy schoon voor u, soo wijsen, dat ghy hem voor sulcx bekennen, ende sulcx in hem sien soudt moghen. Want ghy soudt moeten dencken dat hy daar aan loogh. G. Dat soude ick doch moeten dencken. C. Segt doch: gheloof dy nyet dat Christus van zijn geboorte af noyt en zondighde? G. Ontwijfelijck. C. Christus worde gesien met lichamelijcke oogen vande Phariseen, so wel als van zijne Apostelen, die hem ghebenedijt noch sagen (als oock Iohannes de Dooper dede) metten ooghen des gheloofs, daar door sy Christum hielden voor het onnoosele Lam Godes, dat noyt ghezondight en heeft. G. Dat is so. C. Daar tegen hielden hem de Ioden voor een verleyder, wijnsuyper ende zondaar. G. Recht. C. Hadden sy hem gekent voor heyligh ende voor den Sone Godes, sy en souden hem Ghebenedijt: nemmermeer ghecruyst hebben. Ga naar margenoot+Ghelijck nu der Ioden ongheloovigheyt henluyden behinderde te sien de oprechte gerechtigheyt die in Christo was, die vanden Gheloovighen wel ghesien worde: alsoo belet u nu oock u Ongeloof desen waren Aflaat te sien in den heylighen Lidtmaten Christi. Maar segt my noch. Houdt ghyluyden oock datmen Iesum Christum erghens op aerden sichtbaarlijck mach wijsen ende met waarheyt seggen: siet hier, of siet daar is Christus? G. Mochten wy dat gelooven, onse geschille metten Papisten en soude int stuck van't Nachtmaal soo groot nyet wesen. Neen, dat mach nyet zijn. C. So weynigh nu alsmen t'Hooft der Christenen metten vingher mach wijsen, ende voor den lichamelijcken oogen toonen: even so weynigh vermach men sulcx te doen van zijne Leden, Ga naar margenoot+welcker wandelinghe nu al inden Hemele is, dewijle sy noch inden vleesche opter aerden leven: Ende even soo weynigh als die Ioden Christum voor heyligh ende onnoosel mochten bekennen, even so weynigh mach d'ongheloovighe, ende de werelt den Lidtmaten Christi kennen voor heyligh ende onnoosel. Dit maackt dat de werelt altijdt ende noch Christum ende zijnen Ledekens als Ketters, Godloosen, ja als quaadtdoenders vervolght ende doodet. G. Soos oude my wel bedecktelijck willen schelden voor ongheloovigh. C. V noch nyemant wil ick schelden. Maar dat ghy in dit stuck ongheloovigh zijt, bekendy self. Daarom ghy, so lange dat Ongheloof in u blijft, van nyemandt meught ghelooven dat dese ware Aflaat in hem zy, nochte oock die selve in hem sien. |
|