Waarachtighe aflaat van zonden
(1632)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio 249v]
| |
Aen mijnen eenighen ende lieven Broeder Frans Volckherts Coornhert.Het mishaaght u, lieve Broeder (so ick mercke) dat ick veelen Menschen, groot achtbaar zijnde, grootelijc mishage: ende dit nyet om mijnen wandel of handel, maar om mijn ghevoelen in saken des Geloofs. Sulck u leedt om mijnen wille, is my oock leedt om uwen, nyet om mijnen wille, overmits d'oorsake vandien my lief is. Wannt het is even soo goeden teecken van Gode Ga naar margenoot+ wel te behagen, datmen den menschen mishaaght, als het behagen der Menschen een teecken is van 't mishagen Godes: gemerct hy Christi dienaar nyet en Ga naar margenoot+ is die den Menschen behaagt. Want also de Hemelen verheven zijn vander Aerden: also zijn mijne wegen (seyt de Heere) van uwe wegen ende mijne ghedachten, van uwe gedachten verheven. Doch en soudet my gheensins sekerheyts genoegh zijn van de oprechtigheyt mijnder meyninghe, dat die oneens is met alle mans meyninge, so ick die nyet verstont geheel eens te zijn Mette gantsche meyninge der H. Schrifturen. Dese bevestight in my mijn ghevoelen vande Moghelijckheyt, door Gods genade in Christo Iesu, vande onderhoudinge der Gheboden Godes: welck mijn gevoelen meest wert ghelachtert by Luyden diese minst verstaan: daar door dan oock by den onwijsen yverigen menschen argernisse ende achterklap veroorsaackt wert, buyten mijnen schulden. Om twelck doe openbare bekentenisse van t'gene ick houde vande ware Aflaat van zonden ofte vande Volmaactheyt: met bygevoeghde grontfesten uyter H. Schrifturen, daar op sulck mijn gevoelen is gebouwen: Immers oock met onloghbare blijcken dat die twee Hooft-Leeraren der Luyden, die sulcx in my so seer lachteren, om dit mijn gevoelen geensins en mogen schelden, sonder oock te schelden de selve heure twee Leermeesteren. Heeft nu yemandt Wijsheydt, die stoote sulcke mijne Schriftuyrlijcke grondvesten omverde, door vast bewijs, dat ick die schriftelijcke spreucken, daar op mijn gevoelen is ghebouwen, qualijck verstaan ende misbruyckt hebbe. Soos al dan oock dit mijn gevoelen omgestooten tselve van my verlaten ende ick hier inne ghewonnen worden. Is dat nyet, soos al immers dese mijne onbeveynsde bekentenisse so vele vermogen by alle redelijcke Luyden, dat sy my nyet meer sullen schelden, om te gelooven t'gene blijckt opte H. Schrift gegrondtvest te wesen. Ende sa lick mitsdesen also mogen nut zijn my self door minderinge mijnder dolinghen, ist dat my yemant met waarheyt berispt ende wettelijck overtuyght: ofte, valt dat nyet, anderen door minderinge van heur achterklap ende onrijp, ja zondigh veroordeelen, indien sy bevinden dat henluyden onrecht van dit mijn gevoelen is aengegeven: ende en sal in allen ghevalle nyemanden mogen schadelijck zijn, aangemerckt dit mijn gevoelen alleenlijck onder verbeteringe om geoordeelt te worden, ende sonder alle authoriteyt wort uytghegheven. Vindet ghy dan lieve ende waarde Broeder yet wat hier inne dat u ter deughden voorderlijck is, het sal my hoog lief zijn, als oock mede het minderen van u leedt deur 't minderen van ‘tquaadt-klap achter my u Broeder rugghe, d'welck met redene hier door eenighsins mach verhoopt werden, door my
u lieve Broeder |
|