Van des menschen natuerlijcke vleesch wondersproock
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijHet tweede Boecxken,T'gheene hier voorgheschreven staat, sy dan verstaan alleenlijck voor een verklaringhe mynder meyninghe (onder verbeteringhe) ende tot een redelijck bewijs, waar inne ick oock ghebruyckt hebbe, soo ick hier noch mede dencke te ghebruycken eenighe ghetuyghnissen der Vaderen: ende dat niet om henluyder autoriteyts willen, soo yemant soude moghen vermoeden, voorwaar Neen, gheensins. Want ick dencke nu te ghebruycken den ontwyfelijcken ghetuyghe, namentlijck die Goddelijcke Schrifture. Dese als geschreven zynde door in-gheven des H. Gheests en behoeft geens Menschen ghetuychnissen. Maar hebbe eenigher Vaderen schrijven in-ghevoert, soo ick oock noch dencke te doene, tot gheen ander eynde, dan datmen dese myne meyninghe niet en soude houden voor nieu ende ongehoort, ende mitsdien als lachterlijck sonder ander redene verachten ende verwerpen. Alsoo ist nu noch tijt om van 't ghene hier voor is gheschreven, te spreken na de ghetuychnissen van de ontwijfelijcke Waarheyt selve, ons verklaart inder H. Schrifturen. | |
Dat eerste Capittel.
|
|