Dat 17. Capittel.
Der quader leven ist onlustighste.
Nu dien oock die natuerlijcke lusten des lijfs nerghens uyt voort en komen, dan alleen uyt het ghenieten van behoefte ofte nootdruftigheyt: soo ist onmoghelijck dat eenighe recht natuerlijcke lusten souden ghenooten worden in wercken, 'tzy eten, drincken, of anders die sonder noodtdruft ende behoefte gheschieden. Daer uyt volght dan oock nootsakelijck, dat dese onwijse Epicuren, die recht natuerlijcke lusten altijt ontberen. Want sy en beyden nemmermeer (als zijt vermoghen) tot het noodtdruftigh behoeven toe. Dit voorkomen sy doorgaens met praten, suypen ende voelen, door henluyder ontijdighe begheerten, gheboren uyt henluyder ghestadighe verbeeldinghe der voorledene lusten. Ick selve hebbe eenen hooren spreken in eenen warmen Somer: dat hy in drie weken ghenen dorst en hadde ghehadt. Als ick nu verwonderde in sulck zijn segghen: seyde hy voor redene, ick dronck alle dien tijdt eer ick dorst hadde. So sprack oock een Griecx Speelman voormaels tot synen jongen, als hy vol zijnde, hem noch dede inne schenckē: schenct in Iongen, niet om dat my dorstet, maer op dat my niet dorsten en soude. Seker niemandt is tot zijnen Iaren ghekomen die ter noot niet onderwijlen heeft bevonden, dat een dronck waters soedt als Malvezey, ende een stuck beschimmelt Broodt, lecker als Peper-koeck smaeckte. Want hongher maeckt oock raeuwe Boonen soedt. Daer uyt het raedtselken ooc voort komt: raedt wat self bitter is, ende alle spijse soet maeckt. Want d'aldersoetste sauce is hongher, sy is oock onkostelijck, natuerlijck ende ghesondt.