Voor-reden.
Om my self te leeren kennen, om met waerheydt te oordeelen of mijn vleesch dan ick self, oorsake was van mijn zondighen, ende om alsoo te recht my self oordeelende niet geoordeelt te werden, goedige Leser, hadde ick nu al meer dan seventhien Iaren geleden by geschrifte ghestelt een Ondersoeck of 'tsienlijcke lichame oorsake is vande zonde, dan niet. Ende dit niet om in druck te geven, dat oock tot nu toe niet en is geschiet, maer om die saecke scherper te mogen naspeuren, overmidts ick daer toe voorderlijcker bevinde mijne geschrevene, dan mijne swervende gedachten, so ick die met langh nadencken mach sien, daer dese snellijck door andere invallen verdwijnen. Nu was dit mijn gheschrift buyten mijn weten gekomen in handen van eenige die dat uyt schreven ende aen eenen hoogh vermaerden Leeraer schickten om by den selven daer tegen geschreven te werden. Het was oock gesaeyt onder mijne misgonstigen, die 'tselve of uyt misverstant, of uyt misgonste, ten alder quaetsten beduyden, ende om mijnen name te bevlecken haer beste daer met deden, daer door ick oock by velen luyden eer veroordeelt, dan bekent was, tot gheen cleyne quetse van sulcke oordelaers selve, hen swaerlijck daer inne vergrijpende teghen het openbaer verbodt Christi van sulck veroordeelen. Daerom het my ten laetsten nodigh heeft gedocht mijn gevoelen, hier af int voorgemelde mijn geschrift gestelt, door den druck gemeen te maken, so tot stichtinghe van mijnen evenmensche als van my selve. Vintmer wat nuts inne, ick gonnet elck van herten: vintmer wat schadelijcx inne, verwacht elcx berispinghe met gebooghsamer herten: Want lust om anderen, of ten minsten my self, voorderlijck te zijn, voert dese myne moeyte uyt. Van hoge saken ons nodigh zijnde, handele ic hier niet: maer van nedere saken ons voor al nodigh wesende. Mach oock yemant, niet ootmoedigh zijnde, der Godlijcker ghenaden deelachtigh worden? mach oock yemant, hem self niet schuldigh kennende, recht ootmoedigh zijn? mach oock yemant zijn schult met Adam op een ander leggende hem self schuldigh kennen? dit doet meest elck, daerom kennen weynigh luyden te recht haer schult, daerom vintmer weynigh recht ootmoedigh ende weynich oock die der Godlijcker genaden deelachtigh worden. Niemant mach God recht leeren kennen sonder hem self te kennen: niemant mach oock die grootheyt vande Godlijcke genade kennen, dien noch onbekent is die grootheyt zijnre zonden. Want dan sien en verstaen die menschen eerst hoe barmhertelijck, lanckmoedelijck ende genadelijck die Almogende Schepper met hun handelt, als sy verstaen hoe stoutelijck, verachtelijck ende schandelijck sy zijne hoge Majesteyt met haerder zonden menighvuldigheyt hebben derren tergen: sy selve, segghe ick, ende niet een ander. Want om een anders misdaden en mach gheen mensch hem self met wroegen, met waerheyt beschuldigen, ende met ootmoet vernederen onder die mogende hant Godes. Tot deser vernederinghe dan strecken dese boecxkens door aenwijsinge van kennisse, niet vande ongrondelijcke Drievuldigheydt, maer van elcx eyghen zondelijcke schuldigheyt. Leest, verstaet, oordeeldt, ende doet u nut, of de myne, vruntlijcke Leser, met dit geschrift, tot Godes eer ende der menschen nut geschreven door
u alder dienstschuldige
D. Coornhert.