Toetzsteen der ware leeraren
(1631)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijA.Boven die voorschrevene met meer andere derghelijcke mercktekenen, bevindt men noch inde H. Schrift ontallijcken veele uytgebeeldet inder Leerarē Namen, Bynamē, Wercken, Leringhen ende anders, waar van hier na elck op’t sijne wat sal worden gheseyt. Na dat ick hier eerst een weynigh ghehandeldt sal hebben vande namen, daar met die ware Leeraren tot veele plaatsen inde H. Schrift werden genoemt. Want voorwaar indien men bevint dat heur aart, wandelen̄ werck overeen komt met heure namen, wie sal mogen twijfelen daar aan dat sy dien name te recht voeren, ende dat volght dat sy zijn ware Leeraren. | |
B.Somen yemandē hoort noemen een Schoolmeester ofte Luytslager, en̄ men bevindt inder waarheyt dat veele Ionghers, van hem geleert hebbende, wel connen lesen en̄ schrijvē ofte opter luyten slaan: mach oock yemant, siende also des Schoolmeesters of Luytslagers name met sijn daat over een komen, eenighsins twijfelen of dat ooc eē goet Schoolmeester of Luyteniste is? | |
C.Niet anders en gaat het te wercke metten waren Leraren, alsmen inder daat ondervindt heure namē overeen te komen met heur Aart, Werck ende Bedieninge. Want niet vergeefs en werdt een waarachtigh Leeraar inde H. Ga naar margenoot+Schrifture ghenoemt na sijn aart een Duyve, een Schaap, ooc een Vader. Een Duyve wert hy genoemt om dat hy is eenvuldigh inde leere, doorsichtigh inde kennisse der Schrifturen sonder alle bitterheydt of galle, maar troostelijck, als brengende den benouden inder vloeden aanvechtinghe het vreedtsame Olijftacxken des blijden boodtschaps vande saligh-makende Gesalfde des Heeren. Na sijn Onnooselheydt Ga naar margenoot+aan’t quade, ootmoedigheydt in sijnen heyligen wandel ende geduldige sachtmoedigheyt in’t lijden, wert hy genoemt een Schaap, becleedende metten wolle sijnre sachtmoedige zeden den naackten, ende voedende met sijnen ongevalschten melck den hongerigen ende dorstighen Ga naar margenoot+zielen. Ende hy wert geheeten een Vader, overmits de aart eens oprechtē Leeraars is den Heere Christo inden geloove kinderen te teelen, die selve met Vaderlijcker trouwe te besorghen, te beschermen, te onderwijsen ende te castijen, tot dat sy self den volkomen Ouderdomme Christi bereycken. Waer men dan bye enig Leeraar warachtelijck ende inder daat bevindt desen voorsz aart van Duyve, van Schaap ende van Vader, daar machmen wel seker zijn dat een warachtigh Leeraar is.
Ga naar margenoot+ 1. Duyve. Wie zijn dese, die daar als wolcken vliegen ende als Duyven tot heure vensteren. Ga naar margenoot+ 2. Schaap. Siet, ick Sende u als Schapen in’t midden der Wolven. Ga naar margenoot+ 3. Vader. Want ick hebbe u gebaart in Christo Iesu, door den Euangelie. Ga naar margenoot+Ick bidde dy voor mijnen Sone Onesimo, dien ick inden banden ghebaart hebbe. | |
D.Na heur werck, so int bouwē als int leyden, vintmen die ware Leeraars genaamt, te weten int aanschou van’t bouwen 1 BoumeesterGa naar margenoot+ Sulck een was d’Apostel Paulus, als hy die Kercke Godes met heure levende a Steenē timmerdeGa naar margenoot+ op het eenig b Fundament en̄ c Hoecksteen, Ga naar margenoot+twelck is Christus. Hy wert ooc genoemt 2 Osse, gemerct hy sijnen Heere of besitter teGa naar margenoot+ recht met eerbiedinghe kent, als een reyn b erkauwentGa naar margenoot+ dierGa naar margenoot+ dach en̄ nacht begeerlijck erkaut met hooghster lust die Wet des Heeren, en̄ met sijne gespleten claauwen in’t dorschen c onderscheytGa naar margenoot+ maackt tusschen het snoode caf des menschelijcken vernufts, en̄ die dierbare tarwe des Ga naar margenoot+ versadelijcken Woorde Godes. Men noemtGa naar margenoot+ den ware Leeraar ooc een 3 Arbeyder indenGa naar margenoot+ a Euavngelie endeGa naar margenoot+ b woorde met c planten ende natten: Ooc eē 4 Zayer van geestelijcke vruchten, Ga naar margenoot+namentlijc van d kinderen des Rijcx, Ga naar margenoot+ende dit op allen b wateren, so wel Heydensche alsGa naar margenoot+ Iootsche, ofte ooc opten landē die voormaals versmacht lagen en̄ vercout onder die soute en̄ bittere overwateren der aartsche affecten ofte hertstochten. Sy voeren oock den name van 5 Mayere vander Leerlingen oprechte wandelingen, Ga naar margenoot+daar inne hy a verblijt als indē vruchten, Ga naar margenoot+veroorsaact uyt het zaat sijnder heylsame vermaningē. Ooc wordē sy geheetē 6 Wolckē, Ga naar margenoot+waar inne God als in eē benevelde verholentheyt is verborghen, drijvende alsoo met heure a Hemelsche begeerten hooge verheven vanderGa naar margenoot+ aarden, uyt welcke wolcken vol b wateren desGa naar margenoot+ levens, gedistilleert wert een Hemelsche c douweGa naar margenoot+ des vruchtbarē d Woorde Godes tot e laafnisseGa naar margenoot+ der zielē dorstende, en̄ tot f voedtsel der zielen hongerendeGa naar margenoot+ na de gerechtigheydt, en̄ tot eenGa naar margenoot+ salige g vruchtbaarheyt der goeder aarden, so dat die schuyren vol tarwen en̄ die perssen vol wijns en̄ olie worden, overmits desen margen en̄ avont regē ooc sulcke Hemelsche Douwe tot sijnder tijt valt vanden Bergh Hermon inden nederen daalkens der ootmoedige en̄ recht nedere hertgens. Nu condy licht mercken, aandachtige leser, datmen geensins en mach twijfelen aande oprechtigheyt der Leeraren, aanden welcken elck getrou en̄ gehoorsaam Leerlingh ontwijfelijck in sich selven bevint, dat hy bouwet alleen opten Heere Christum, dat hy dorschende, den caf recht scheydet vande tarwe, dat hy inden Euavngelie troostelijc arbeyt, vruchtbare Waarheyt zayt, Christelijcke Iongheren mayt, en̄ den Leerlinghen metten soeten wateren des Levens ende met het Salighmakende Woort des Levens laaft ende versadet. 1. Boumeester. Na de gave my ghegheven hebbe ick als eenGa naar margenoot+ wijs Boumeester den grontfest gheleyt. Ende oock ghyluyden als levende SteenenGa naar margenoot+ timmert gheestelijcke huysen, &c. Maar niemant mach eē ander grontfest leggē, Ga naar margenoot+dā t’gene geleyt is, twelc is Iesus Christus. Siet, te legge indē grontfest Sions eenē steē, Ga naar margenoot+eenē beproefdē steen, eenē Hoecksteen, eenē dierbaren steen, die opten grontfest gegrondet is. 2. Osse. Waar geen Ossen en zijn, daar is die crebbeGa naar margenoot+ ydel. Maar waar veele vruchten zijn, daar verschijnt die sterckheyt vanden Osse. Den dorschenden Osse en suldy dē muyl nietGa naar margenoot+ toebindē. Draaght God sorge voor dē Ossen, of seyt hy’t om ons voorwaar hy seyt dat om ons De Osse kent sijnen besitter.Ga naar margenoot+ Alle wat ghespleten claauwen heeft ende er-Ga naar margenoot+ | |
[Folio 49v]
| |
kauwet onder den Beesten, dat suldy eeten. Ga naar margenoot+Maar diens wille is inde Wet des Heeren, ende nacht ende dagh daar op dencket. Ga naar margenoot+Ist dat ghy onderscheyt het dierbare van’t snoode, so suldy als mijn mont wesen. Ga naar margenoot+Den volmaackten betaamt vaste spijse, te weten die door gewoonheyt hebben geoeffende sinnen, tot onderscheyt van’t goede ende van’t quade. Ga naar margenoot+De Mensch en leeft niet alleen by den broode, maar by alle woort komende uyten monde Godes. Ioan.6.35. 3. Arbeyder. Ga naar margenoot+Soo dat ick meer dan yemant van henluyden ghearbeyt hebbe. Ga naar margenoot+Sonderlingen die in den woorde arbeyden. Ga naar margenoot+Ick heb ghezayt, Apollo heeft ghemayt, maar Godt hevet vermeerdert. Phil.4.3. 4. Zayer. Ga naar margenoot+Hebben wy u luyden Goddelijcke dingen gezayt, sal’t wat groots zijn of wy uwe Menschelijcke dinghen mayen? Ga naar margenoot+Die tgoede zaat zayet is des menschē Soon. Ga naar margenoot+Maar het goede zaadt, zijn die Kinderen des Rijcx. Ga naar margenoot+Saligh zijt ghyluyden die op allen wateren zayet. 5. Mayer. Ga naar margenoot+Die in tranē zayen sullē in vreuchdē mayen. Ga naar margenoot+Die wenende gaat zayende, het waarde zat, sal met sang wederkeeren, &c. Ga naar margenoot+Waar uwe onderdanigheyt is by yegelijcken coudt geworden, daar inne ick uwenthalven verblijde. Ga naar margenoot+Niet alleen om dat ghy bedroeft zijt geweest, maar (des ick verblijde) om dat ghy tot beteringe des levens zijt bedroeft geweest. 2.Cor.7.8.13. Phil.4.10. Col.1.5. 2.Ioan.6.4. 6. Wolcken. Ga naar margenoot+Wie zijn de wolcken die herwaarts vliegen? Duyster water inde wolcken des Luchts. Ga naar margenoot+Maar onse wandelinghe is inden Hemele. Ga naar margenoot+Die in my ghelooft, van sijnen Lijve sullen Ga naar margenoot+(als die Schriftuere seydt) stroomen des levendighen wateren vlieten. Ga naar margenoot+Des margens lach die Douwe rontsomme die legers. Zach.8.12. Ga naar margenoot+Also sal mijn woort zijn, dat uyt mijnē monde gaat, ten sal niet ydel wederom tot my keeren, maar het sal doen so wat ick gewilt hebbe, en̄ het sal voorspoedig zijn in’t gene daar toe icx hebbe Ghesonden. Ga naar margenoot+Want ick sal storten wateren opten dorstighen ende vloeden op het dorre, ick sal mijnen gheest uytstorten op dijn zaat, ende mijnen zeghen op dijnen stamme. Ga naar margenoot+De Mensch en leeft niet alleen by den broode, maar by alle Woort komende uyten monde Godes. Ga naar margenoot+Salich zijnse die hongeren ende dorsten na de gerechtigheydt, want sy sullen verzaat worden. Ga naar margenoot+Want ick hebbe den vermoeyden besprengt, ende alle hongerighe zielen versaadt. Ga naar margenoot+Sommige vielen in goede aarde, ende gaven vruchten, eenige hondertvout, eenige tsestighvout, eenige dertighvout. Isa.55.10.11. Ioel 2.23.24. | |
E.Van’t eene deel des Leeraars voorneemlijcx te werck, namentlijck van’t Bouwen, heb i k gehandelt wat langer dan mijn opset was. Nu wil ick oock wat seggen van’t ander deel, t’welck Leyden is, maar dit wat corter. Also elck uyt het voorgaande lichtelijck die navolgende benamingen op die wijse, ende mogelijc op beter wijse, oock breeder, by sich self metter H. Schriftueren sal weten uyt te legghen. | |
F.De Propheet Isaias van Christo, als van een Leeraar sprekende, noemt hem een 1 HertoghGa naar margenoot+of Leydtsman der Heydenen. Wt gelijcker oorsaken noemt de Coning Ioas den Propheet Eliseum een 2 Voerman Israels. NuGa naar margenoot+ werden die menschen geleydet door’t leven ofte Leer eheurs Leydtsmans. Die leert door sijn Leven met verlichtinghe tot kennisse, ende tot navolgelijcke aanlockinge. Na de verlichtinge heetmen dē Leeraar een 3 Sterre lichtende indeGa naar margenoot+ onverstandighe nacht des duysterheyts, ende aanwijsende op het kindeken inde nederheyts armoede. Item ooc een 4 lanteerne die door’tGa naar margenoot+ Propheetsche woort schijnet indē twijfelachtigen Nevele, en̄ eē 5 licht des werelots, daar GodGa naar margenoot+ die geestelijcke herten verlicht in’t aangesichte Christi, niet Moyse, welcx glantsige aansichte die vleeschelijcke herten sonder behangzele des Letters geensins en moghen verdraghen. 1. Hertogh. Den welcken ick tot een Vermaander derGa naar margenoot+ volckeren, den welcken ick tot een Hertogh ende Ghebieder der volckeren sal gheven. 2. Voerman. Ioas de Coning Isdraels daalde af tot hemGa naar margenoot+ (Eliseum) ende schreydt voor hem ende seyde: Mijn Vader, mijn Vader, wagen van Israel ende des selfs Voerman. 3. Sterre. Die seven Sterren zijn die seven EnghelenGa naar margenoot+ der Kercken. Ende siet, die Sterre die sy ghesien haddenGa naar margenoot+ inden Oosten, tot dat hy qua mende stont boven die plaatse daar’t kindeken was. 4. Lanteerne. Voeght daar toe dat wy hebben een vasterGa naar margenoot+ Propheetsch woort: Op’t welcke ghy lettende wel doet, als op een Lantaerne in eenē duysterē hoecke lichtēde, ter tijt toe dat de dagh aancomt en̄ die margensterre opgaet in uwe hertē. 5. Licht. Ghy zijt het Licht des werelts.Ga naar margenoot+ Noch men en ontsteeckt geen Licht om onderGa naar margenoot+ een coorn mate, maar opten candelaar gestelt te worden, op dat het allen die indē Huyse zijn lichte. 2.Cor.4.6. Exo.34.29.30.35. | |
G.Daar dan ooc de Leeraar den volcke leydetGa naar margenoot+ met sijnen goeden: Exempele, Wandel of Leven, sp dat hy met sijne heylige zeden dē Leergierigen aanlocket om veele navolgers sijnre deuchtlijcke voetstappen te maken: wert daar door sulck Leeraar oock inder waarheyt sodanigen 2 roem ogte glorie der gelovigen, dat syluydemGa naar margenoot+ wederomme door henluyder wel navolgen, sodanigen deuchtlijcken Leraars sijneGa naar margenoot+ glorie ofte b roem inden Heere worden. Dan wert door’t werck des geloofs inder kracht de c name Christi ja oock d God selve, door ChristumGa naar margenoot+ verclaart in allen Ghelovigen. Ende dan werdt e Christus verclaart in sodanighe sijne Iongers, die sijne salige voetstappen sulcx navolgen, Ga naar margenoot+ dat sy vrymoedelijck met Paulo mogen seggen: Weest mijne navolgers, als ick Christi. Hier inne wert dan oock de Hemelsche Vader f verclaart en̄ gepresen. Overmits sulcke LeerarenGa naar margenoot+ Christo veele vruchten (Geloovige zielen) teelē, die syluydē also door heur sachtmoedige, ootmoidige en̄ heylige wandel in reynder g lief- Ga naar margenoot+ | |
[Folio 50r]
| |
den, als in een soete ende vriendelijcke aardt Godes, ende als een aantreckelijc aas aanden angel des Geloofs aanlocken, ende met sodanigen Ga naar margenoot+ h saligen bedrogh vangende, inder waarheyt Ga naar margenoot+den name moghen voeren van 3 Visschers der Menschen. 1. Exempel. Ga naar margenoot+Daaromme bidde ick u, weest mijne navolghers. Ga naar margenoot+Weest mijne navolghers, als ick Christi. Phil.3.17, 4.9, 1.Thess.1.6., 2.Thess.3.7.9. Tit.2.6. 2. Roem den Gheloovighen. Ga naar margenoot+Also ghy ons eensdeels bekent hebt, dat wy uwen roem zijn. Ga naar margenoot+Ghelijck als ghy d’onse (roem) zijt, tot op den Dagh des Heeren. Ga naar margenoot+Op dat die name ons Heeren Iesu Christi in u luyden ghepresen werde. Ga naar margenoot+Op dat Godt in alles ghepresen werde door Iesum Christum. Ga naar margenoot+Ende ick ben in henluyden verclaart. Ga naar margenoot+Daar inne werdt mijn Vader verclaart, ist dat ghy veele vruchten voortbrengt. Ga naar margenoot+Ist dan dat dijn vyant honghert, geeft hem te eeten: ist dat hem dorstet, geeft hem te drincken. Dat doende suldy heete colen op sijnen Hoofde vergaderen. Ga naar margenoot+Maar het zy alsoo. Ick en hebbe u niet beswaart? maar soo ick listigh was, hebbe ick u bedrieghlijck ghevanghen. 3. Visschers der Menschen. Ga naar margenoot+Volght my na, ick sal u Visschers der menschen maken. | |
H.Hier geve ic den Vroeden te bedencken of sy oock te recht een Exempel der deughden, een roem der Geloovigen, een goede Reucke Christi ende Visschers der Menschen genaamt mogen worden die hem selve stellende inder Pharizeen plaatse soo onheylighlijck leven, dat sy Ga naar margenoot+selve segghen, doet na onse 1 woorden ende niet na onse wercken, als die daar segghen datmen Gode moet gehoorsamē, maar selve sulcx niet en doen. Hier by gevoeght oock die ghene, die self geen Christenen zijnde, nochtans alleen voor Christenen geacht willen zijn, ende opentlijck leeren dat hier niemant sodanighen waren navolgher Christi en mach worden, als men siet geweest te zijn d’Apostel, doe hy dorste seggen Ga naar margenoot+(wie twijfelt of ten was met Waarheydt?) Ick leve nu, niet ick, maar Christus leeft in my. So hy doe niet meer en leefden maar Christus in hem, en heeft hy oock niemanden bedrogen, als hy seyde: Weest mijne navolghers als ick Christi. Daaromme of alle die Leeraren deser tijden nu oock zijn sodanigen Voorbeeldt der deughden ende sulcke oprechte navolgers Christi, dat sy met Paulo (mede als syluyden eē mensch geweest zijnde) sonder bedrog tot heuren Iongeren mogen seggen, weest onse navolghers als wy Christi navolgers zijn, laat ick henluyden selve, oock heuren Iongheren met aandachtiger opmercken bedencken: ende sy sullen licht moghen verstaan, of heure daat desen heuren name van Exempel (der deuchden) Paulo meer gelijck is: dan of sulcx meer ghelijck is den voorsz. goedtschijnende maar quaat wesende, Pharizeen. | |
I.Comende nu van’t leeren der Leeraren met heur wandel ende voorbeldt, op’t ander deel t’welck is Leeren of onderwijsen by monde of by gheschrifte, staat te mercken dat sodanighe meest ghenoemt werden inde H. Schrift Doctoren of Leeraren, die wederomme werden genoemt met veele verscheyden namen, als (om eenighe te noemen) een Roepende stemme, een Wtroeper, een Tuchtmeester, Dispensier of Wtdeylder ende een Ghetuyghe. | |
K.Wat nu de Doctor ofte rechte Leeraar sijnen Iongheren al leert, sal hier na Cap. xv. af gehandelt worden, daarom ick hier alleenlijck vernoeghe Mette Corte verclaringhe, dat hy leert, waar van, waar deur, ende waar toe wy moeten gaan: alsoo leert alle ware Leeraar voorneemlijck dese drie saken, te weten uyt gaan of scheyden van onse eygen 1 duysternissen, Ga naar margenoot+oude 2 Dolinghen, bedrieghlijcke 3 LogenenGa naar margenoot+ ende verdoemelijcke 4 Ongherechtigheyden:Ga naar margenoot+ omme te gaan door Christum het ware 5 Licht, die rechte 6 Wegh, die trouwe 7 waarheydt, Ga naar margenoot+ende Salighmakende 8 Rechtvaardigheyt:Ga naar margenoot+ totten Vader des 9 Lichts, die alleen isGa naar margenoot+ een ware God, die 10 Fonteyne des levens endeGa naar margenoot+ die 11 Saligheydt selve. Soo dat licht teGa naar margenoot+ mercken is dat alle Leeraar, die ons inder Waarheydt afwijst van onse eyghen quaadtheydt tot Godes goetheydt, door Christi ghenade alleen, een warachtigh ende oprecht Leeraar is. Maar want wy meest al eerst in zonden 12 slapen, in onachtsame 13 versuymelheytGa naar margenoot+ zwerven ende als in een onweeghsame 14 woestijneGa naar margenoot+ vanden Heere verwilderen: so verstreckt alle ware Leeraar een 15 Roepende stemme dieGa naar margenoot+ daar clincket als een 16 Basuyne, met eē schrickelijck gheluydt van des volcx 17 zonden endeGa naar margenoot+ Godes steenge 18 oordeele, in die Woestijne sodanigherGa naar margenoot+ woeste herten: met ernstlijck vermaan dat die 19 Bijle gestelt is aan des BoomsGa naar margenoot+ woortele, ende met hertelijck aanporren tot waarde vruchten van 20 berouwe te doene.Ga naar margenoot+ Sulcx hebbē gedaan de Heere Christus, Ioannes Baptista, veele Propheten ende alle Martelaren Godes, sonder te ontsien der Tyrannen macht, daaromme sy oock inder doot, inde gevangenissen, of inde vervolginge hebbē bevonden dat 21 Waarheydt vyaantschappe vaart byGa naar margenoot+ allen Schijn-heyligē. Daar ter contrarien die 22 Vrede-predickende Pluymstrijckers altijdtGa naar margenoot+ by den grooten hoope hoogh gheacht ende in weeldighe voorspoet zijn gheweest. 1. Duysternissen. Ende het Licht inden duysternissen, Ga naar margenoot+ maar die duysternissen en hebben dat niet begrepen. En hebt gheen ghemeenschappe met d’onvruchtbareGa naar margenoot+ wercken der duysternissen, maar wilt die veel eer berispen. Ioan.3.19., 12.35. Isai.5.20. Rom.13.12, 2.Cor.6.14. Ephe.4.18, 5.8. Coloss.1.13. 2. Dolinghen. Leght af den ouden Mensche na den voorledenGa naar margenoot+ wandelinghe, die daar bederft na die begheerten der dolinghen. Daar is een wegh die den Mensche rechtGa naar margenoot+ schijnt, maar sijn uytgang steeckt totter doot. Isa.53.6. Iacob.5.19.20. 3. Loghenen. Daaromme afleggende de Loghenen, sooGa naar margenoot+ spreke elck met sijnen Naasten Waarheyt. Want wy hebben den Loghen ghestelt onsGa naar margenoot+ tot een hope, en̄ zijn met Loghen bedeckt. Psal.5.7. Pro.10.4, 19.9. Isa.18.17. Iere.5.31. | |
[Folio 50v]
| |
4. Ongherechtigheyden. Ga naar margenoot+Ende also wie des Heeren name noemt, die wijcke af vande ongherechtigheyt. Ga naar margenoot+Ghy haatse alle die ongerechtigheyt wercken. Psal.10.5, 36.27. Prover.5.22, 4.14.15. Isa.5.18, 1.Petr.3.11. 5. Wijst op Christum vvesende het Licht des werelts. Ga naar margenoot+Hy was het Licht, verlichtende allen menschen komende in deser werelt. Ga naar margenoot+Den Rechtvaardigen is een Licht verschenen. Isa.42.6.16, 60.19.20. Mat.4.2. Luc.1.79. Ioan.12.46. Ephe.5.14, 1.Thess.5.4.5.2. Tim.1.10, 1.Ioan.2.8. 6. Wegh. Ga naar margenoot+Ick ben die Wegh. Ga naar margenoot+Om te stieren onsen voeten op ten Weg des vreden. Psal.17.31. Pro.3.17. Isa.35.8, 40.4.42.16. Iere.32.39. 7. VVaarheyt. Ga naar margenoot+Ick ben die Wegh ende die Waarheyt. Ga naar margenoot+En̄ de gheest ist die daar betuyght dat Christus die Waarheyt is. Psal.24.5, 42.3, 84.12, 116.1. Ioan.1.17, 8.31. Ephe.4.21. 8. Gherechtigheyt. Ga naar margenoot+Saligh zijn die hongeren ende dorsten na de gerechtigheyt, want sy sullen versaat worden. Ga naar margenoot+Maar uyt hem zijt ghy in Christo Iesu, de welcke onse Wijsheyt van Gode is gheworden ende Rechtvaardigheyt. Isai.9.7, 11.5, 32.1.27, 53.11, 14.14, 61.11, 62.2. Rom.5.18. 9. Tot Gode Vader des Lichts. Ga naar margenoot+Verlicht ons O Heere metten Lichte dijns aanschijns. Ga naar margenoot+In dijnen Lichte sullen wy het Licht sien. 10. Fonteyn des Levens. Ga naar margenoot+Want by dy is des Levens Fonteyn. Ga naar margenoot+Want twee quaden hebben sy gedaan: My, die Fonteyne des Levenden Waters hebben sy verlaten, op dat sy Cysternen souden graven, ghebroken Cysternen ende leckende. 11. Saligheyt. Ga naar margenoot+De Heere is mijn Licht ende Saligheydt, wiens al ick vreesen? Ga naar margenoot+Siet, Nadien God is mijn Saligheyt, so sa lick onvertsaaghdelijck betrouwen. Psal.34.3. Iere.2.23. 12. Wy slapen eerst in zonden. Ga naar margenoot+Daaromme ontwaackt ghy die daar slaapt (seyt hy) ende rijse op uyten dooden, ende Christus sal u verlichten. Ga naar margenoot+Sonderlingen nadien wy weten, dat die tijt ende ure is ghekomen dat wy vanden slape moeten ontwaken. Mat.13.25, 1.Thess.5.6. 13. Onachtsaamheyt. Ga naar margenoot+Maar sy en hebbens niet gheacht, ende zijn wech gegaan, d’een tot sijn acker, d’ander tot sijn coopmanschappe. Ga naar margenoot+Hoe sullen wy, sodanige saligheyt versuymt hebbende, ontvlieden? Deut.8.11. Pro.1.25, 19.16. Isa.48.18. Zach.1.4. 14. Woestijne. Ga naar margenoot+Die door Bosschen ende omwegen dolen, niet vindende een stede die daar werdt bewoont. Isa.16.8. Os.2.3. Ie.4.13.20.30, 5.5.6, 9.19. 15. Roepende stemme. Ga naar margenoot+Ic ben, seyde hy, een stemme des roependen inde Woestijne. Ga naar margenoot+Die stemme roept inde Woestijne, bereydt des Heeren Wegh. 16. Basuyn. Roept met uytgestorter keelen, verheft alsGa naar margenoot+ een Basuyn dijn stemme, ende verkondight mijn volck heur overtredinghe ende vertoont den Huyse Iacobs heure zionde. Laten dijne wangen zijn als een Basuyn, alsGa naar margenoot+ een Aarnt over t’Huys des Heeren, want mijn verbont hebben sy gebroken, ende in mijn Wet hebben sy mishandelt. 17. Vercondight des volcx zonde. Wee den boosen Godtloosen, want sy sullenGa naar margenoot+ Loon na waarde heurder daden ontfanghen. Ezech.3.17.18.19.&c. 18. Oordeel. Ghy sult verhooren uyten Hemele, ende sultGa naar margenoot+ doen ende oordeelen dijne knechten, veroordeelende den Godloosen ende hem sijnen wegh op sijnen cop vergheldende. De Heere staat omme te oordeelen, ende hyGa naar margenoot+ staat omme te oordeelen den Volckeren. Ezech.7.3.8. Iere.2.35. 19. Bijle. Nu is die Bijle aanden Booms wortele gestelt.Ga naar margenoot+ Daarom alle boom die geen goede vrucht en draaght, sal uytgeroedet ende int vuyr gheworpen worden. Mat.7.19. 20. Vruchten. So draaght dan vruchten die eens gebeterdenGa naar margenoot+ leven betamen. Van doe af begonste Iesus te predicken ende te seggen. Betert u, want het Rijcke GodesGa naar margenoot+ ghenaackt. Luc.3.8. Ezech.18.21.30. | |
L.Onder den Leeraren vintmen oock 1 PedagogenGa naar margenoot+ of Tuchtmeesteren, die d’onwijse Ioncheydt metten Knechten noch heeft onder des Wets ontsich, ende door uyterlijcke ende sichtbare dinghen, die 2 verganckelijck zijn, oockGa naar margenoot+ door 3 Lichamelijcke oeffeningen, die tot weynighGa naar margenoot+ nut zijn, aanwijst op ten onsienlijcke ende eeuwighe goederen ende opte beteeckende deughden, die daar zijn in Christo Iesu die eenige 4 schatkamer alder warachtigher goederen.Ga naar margenoot+ Wt wiens 5 volheyt alle Heyligen GodesGa naar margenoot+ ghenade hebben ontfanghen. Soo en zijn’t dant gheensins oprechte Tuchtmeesteren die altijt den Menschen verstricken onder den Wet aan sichtbare dingen ende 6 lijflijcke oeffeninghen, Ga naar margenoot+diese altijt arbeyden te houden in onverstandige Kintsheyt, ende die also veele 7 hondert-jarigheGa naar margenoot+ Kinderen doen worden. 1. Tuchtmeester. Want al haddet ghyluyden thien duysentGa naar margenoot+ Tuchtmeesteren in Christo, soo en hebdy niet veele Vaders. Gal.3.24.25. 2. Sichtbaar verganckelijck. Niet aanschouwende opten dingen die ghesienGa naar margenoot+ worden, maar die niet gesien en worden. Want die dingen die gesien worden zijn tijdelijck, maar die niet gesien worden zijn eewigh.Ga naar margenoot+ Alsoo en kennen wy voortaan niemanden meer na den vleesche: al ist dat wy Christum na den vleesche ghekent hebben, soo en kennen wy hem nu niet meer, Ioan.6.48. 3. Lijflijcke oeffeninghe. Want die Lichamelijcke oeffeninghe is totGa naar margenoot+ weynigh dingen nut, maar die Godtvruchtigheyt is tot allen dinghen nut. 4. Christus alder goeden Schatkamer. Want in hem (Christo) woont lichamelijckGa naar margenoot+ alle die volheyt des Goddelijckheyts. | |
[Folio 51r]
| |
Ga naar margenoot+Die sijnē eygen Sone niet en heeft gespaart, maar hem voor ons allen overghegheven, hoe en soude hy met hem ons niet alles schencken? Phil.4.19. Ephes.2.7. Ioan.1.14. 5. Wt Christi volheyt ontfanghen,&c. Ga naar margenoot+Ende van sijne volheydt hebben wy alle ontfanghen. Ga naar margenoot+So wie dorstet, die kome tot my en̄ drincke. Ga naar margenoot+Die in my ghelooft, soo die Schrifture seyt, van sijnen Lijve sullen vlieten vloeden van levendighe wateren. Isa.2.3. Coloss.2.10. 6. Verstricken aan Lijflijcke oeffeninge. Ga naar margenoot+O ghy onsinnige Galatiers, wie heeft u betoovert, dat ghy niet en ghelooft die Waarheyt?&c. Ga naar margenoot+Zijdy dan so dwaas, nadien ghy indē Geest hebt begonnen, dat ghy nu inden Vleesche soudet willen voleynden? 1.Reg.15.22. Ose.6.7. Matth.9.13. 7. In kintsheyt houden. Want het kint van hondert Iaren sal sterven. Ga naar margenoot+Ende ghy die Leermeesteren behoort te wesen naden tijt, behoeft datmen u weder sal leeren welck die eerste beginselen zijn der Woorden Godes, ende zijt gheworden de ghene die melck van noode hebt ende niet vaste spijse. Ga naar margenoot+Altijdt leerende ende nemmermeer totter Waarheyts kennisse komende. | |
M.Men vindt oock inde H. Schrifture dat een Leeraar wert ghenoemt een Predicker, getuyghe Ga naar margenoot+ende Dispensier ofte uytdeelder vande gaven Gods in hem. Soodanigh Predicker des rechtvaardigheydts Godes was Noe, als hy den moetwillighen ende zondigen werelt predicte ende voorseyden die Rechtvaardigheydt Godes, henluyden tot straffe heurs Godtloosen wandels over t’hooft hanghende. Nopende Ga naar margenoot+nu de getuyge, en getuyght niet (als hy 2 ghetrou Ga naar margenoot+is) soo de blinde doet uyt hooren segghen: oock niet als die Schriftgeleerden uyt Lesen, Ga naar margenoot+in eenen onsekeren Wane: maar uyt b Smaken, Ga naar margenoot+uyt c Sien, uyt d Tasten ende Gevoelen, ende Ga naar margenoot+mitsdien uyt een ondervintlijck c Weten van Gode ende vanden Heere Christo. Immers hy Ga naar margenoot+en ghetuyght niet dan dat de Heere d Christus Ga naar margenoot+selve oock sijnen g geest der Waarheydt in hem spreeckt ende ghetuyghet. Maar na den name Ga naar margenoot+van Dispensier ofte uytdeylder vande Godlijcke gaven in hem, deylt hy die verstandenisse uyt met bescheydenheydt na den begrijpe Ga naar margenoot+vanden toehoorders, want hy 2 wordt eenen yegelijcken dat yegelijck is, sprekende metten Ga naar margenoot+b Vleeschelijcken als of hy ooc Vleeschelijc ware, Ga naar margenoot+ende metten c Volmaackten wijsheyt: alsoo Ga naar margenoot+geeft hy d Kinderkens Melck, den d mennen Ga naar margenoot+vaste spijse ende elcken dat hem f nut is tot sijnder tijt: den Onvoetvaardigen met vreeslijcke Ga naar margenoot+dreygementen g verschrickende: ende den Ghebroken van herten met wenschelijcke beloften Ga naar margenoot+minnelijck h vertroostende. Dit sy hier genoegh vande namen der Leeraren na heure werckinghe, die welcke bevonden zijnde over een te komen met heure namen, die sy voeren: kan licht bemerckt worden dat sodanighe zijn warachtighe ende oprechte Leeraren. 1. Predicker. Ga naar margenoot+Ende en heeft d’oude werelt niet ghespaart, maar heeft Noe den Predicker der Rechtvaardigheyt sijnder achtster bewaart, brenghende die Sontvloet over de werelt der ongerechtighen. 2. Ghetuyghe. Maar deser dingen getuygen zijt ghy luydenGa naar margenoot+ Een getrouwe ghetuyghe verlost die zielen.Ga naar margenoot+ Smaackt ende siet hoe soet de Heere is.Ga naar margenoot+ 1.Pet.2.3. Dat vanden beginne was, dat wy ghehoort hebben, dat wy ghesien hebben met onsen oogen, Ga naar margenoot+ende dat onse handen getast hebben, van’t woort des levens. Ende het levē is geopenbaart, ende wy hebbenGa naar margenoot+ ‘tgesien, ende betuygen ende vercondigen u het eeuwighe leven.&c. Dat wy ghehoort ende ghesien hebben vercondighenGa naar margenoot+ wy u. Ende dat onse handen ghetast hebben.Ga naar margenoot+ Dit is de Ionger die dese dingen betuyght, Ga naar margenoot+ende dese dingen heeft geschreven, ende wy weten dat sijn getuyghenisse warachtigh is. Diewijle ghy die beproevinghe soeckt vanGa naar margenoot+ Christo, die in my spreeckt. Roma.15.18. 2.Cor.2.17. Want ghy en zijt niet die daar spreect, maarGa naar margenoot+ de Gheest des Vaders die door u spreeckt. 3. Dispensier of vvtdeelder. Nu en soectmen indē uytdeelders niet meer, Ga naar margenoot+dan dat sy getrou worden bevonden. 1.Pet.3.10. Want alhoewel ick vry was van allen, hebbeGa naar margenoot+ ic ny self hem ander Dienstknecht gemaact op dat icker te meer soude winnen. Entlijck ick ben eenen yeghelijck alles gheworden, Ga naar margenoot+op dat icker immers eenighen soude winnen. Ende ic broeders en conde tot u niet sprekenGa naar margenoot+ als tot geestelijcken, maar als tot vleeschelijcken. Maar wy spreken wijsheytdt onder den Volmaackten.Ga naar margenoot+ Ende ghy zijt geworden die gene dien melckGa naar margenoot+ noodigh is ende geen vaste spijse. Heb.5.13.Ga naar margenoot+ Maar den Volmaacten komt de vaste spijse toe (namelijck) den genen die door gewoonheyt hebben sinnen, gheoeffent zijnde tot onderscheyt van t’goede ende van’t quade.Ga naar margenoot+ Wie is nu een getrou en̄ voorsichtig Dienstknecht, die sijn Heere over sijn Huysghesinde heeft gesteld, om henluyden spijse te geven ter bequamer tijt? Daaromme en sullen die Godloose in’t oordeel, Ga naar margenoot+noch die boosen inde versaminge der goeden niet mogen bestaan. Psa.7.14.15. Pro.1.25.26.27.28. Isa.5.12. Eze.39.17.18.19.20.Ga naar margenoot+ Het gecroockte riet en sal hy niet breken, ende het quelende lemmet en sal hy niet uytblusschen. Mat.12.20. Isa.61.1.3. Ose.14.5. | |
N.Omme ten laatsten oock wat te seggen vander Leeraren namen, henluyden gegheven na heur Ampts bedieninge, daar af hier voor ooc wat is geroert, ende daar na syluyden oock genoemt worden 1 Dienaren, bevinde ick die selveGa naar margenoot+Vertroosten, Weyden en̄ Behoedē, wesende alle wercken die eygentlijck tot het Ampt van leeren behooren. Maar wie is Paulus? Of wie is Appollo?Ga naar margenoot+ anders dan Dienaren, door de welcke ghy hebt ghelooft, na dat de Heere een yeder heeft gegeven. | |
O.Want aangaande het berispen noemt de Heere sijnen Iongerē het Sout der aardē. Nu doordringet des Souts bitsige scherpheydt in sulcker voegen die spijse, dat sy daar door wert beschermt voort stincken en̄ bederven, en gevoordert tot eenen goeden smake in bescheydenheyt. | |
[Folio 51v]
| |
Daar toe dient dat voormaals by Moysen alle 1 Ga naar margenoot+offerhande met sout moeste gemenget zijn. Alsoo voorhoedt mede die scherpe berispinghe eens bescheyden Leeraars den Zondaar voor die stinckende schantvlecke van 2 t’verderven Ga naar margenoot+in zonden, ende baart 3 verstant tot eenen goeden Ga naar margenoot+wandel ende name. 1. Ga naar margenoot+Alle dijne spijs-offer suldy souten, ende dijne spijs-offeren sal nemmermeer zijn sonder het Ga naar margenoot+ sout van’t verbondt dijns Godes. Want in alle Ga naar margenoot+dijne spijs-offer suldy sout offeren. Ghy zijt het sout der aarden. Soo nu het sout krachteloos wordt, waar Ga naar margenoot+inne salt werden ghesouten? 2.Tim.4.2. Tit.1.9, 2.15. 2. Het oore dat daar hoort die berijpinghe des levens, sal onder den Wijsen woonen. Psa.2.12. Pro.6.23. 3. Ga naar margenoot+Die roede ende berispingheg heeft wijsheyd. Pro.23.13.14, 15.5. | |
P.Maar soo veele beroerdt des Leeraars ampt van’t vertroosten der bedroefden, voegen hem eygentlijck die namen van Euangeliste, Bode, Ga naar margenoot+ 1 Euangeliseert, met het brenghen van een vrolijcke mare. Welcke is die? belofte van verlossinghe, beloften vande Regeringhe Godes, ende beloften van belooninghe. Dese climt op met sijne schoone voeten van een heylighe wandelinge opten Bergh der Godtlijcken verstandenissen, ende vercondicht den goedtwillighen Menschen op der aarden Vrede en̄ Saligheyt. Daaromme heeft hy oock rechtelijck den naameGa naar margenoot+ van een 2 Bode. Want der ware Leraren a wandelinghe is inden Hemele, als altijdt in Ga naar margenoot+Hemelsche saken haar b lust hebbende. Welcke Ga naar margenoot+c goede Bode dan komende uyt die verre Hemelsche Ga naar margenoot+landen, is met sijn goede boodtschappe Ga naar margenoot+van’t levende d water vlietende uyt den Fonteyne des Levens, een troostelijcke verkoelingheGa naar margenoot+voor alle c dorstighe zielen naa de gherechtigheyt. Ende verstreckt also met sijne troostelijcke mare voor allen droeven dorstigen en̄ begeerlijcken Ga naar margenoot+verlangers een 3 Engel, Legaat of Ghesante. Dese, als hy is a getrou, is voor den Ga naar margenoot+krancken ghesontheyt. Want hy niet altoos en handelt na sijn goedtduncken, maar alles naar den Ga naar margenoot+b bevele sijns Heeren: houdende voorneemlijck Ga naar margenoot+inne, dat c Godt door Christum de werelt versoent heeft ende die zonden vergheven, met begheerte dat wy ons met Gode laten versoenen, ende die gherechticheyt Godes worden in Christo. 1. Euangeliste. Ga naar margenoot+Stijght op ten hooghen berghe, du die daar Euangeliseert Sion: verheft dijn stemme inder kracht, die daar Euangeliseert Ierusalem: verheft ende en wilt niet vreesen, segt totten Steden Iude: Siet dijn Godt Ga naar margenoot+Siet dijn Godt komt inder sterckheyt, ende sijn arm sal Heerschappen ende heeft sijn loon met hem ende sijne daden gaan voor hem. Isa.52.7.8.9.10. Nahum 1.15. 2. Bode. Ga naar margenoot+Wie is blint, dan mijn knecht? En̄ doof, dan die tot wien ick mijne boden hebbe Ghesonden? Ga naar margenoot+Want onse wandelinghe is inde Hemelen. Colos.3.3. Ga naar margenoot+Maar sijnen lust heeft inde wet des Heeren, ende nacht ende dach daar op dencket. T’gheene koudt water den dorstighen is, dat is een goede Bode uyt verde landen komende. Soo ghy wistet die gave Godes, ende wie hyGa naar margenoot+ is die tot u seyt, geeft my te drincken, ghy soudet van hem begheert hebben, ende hy soude dy ghegeven hebben levende water. Saligh zijn die hongeren ende dorsten na deGa naar margenoot+ gherechtigheydt, want sy sullen versaadt worden. 3. Enghel, Legaat of Ghesante. Des Priesters lippen bewaren wetenschap, Ga naar margenoot+ ende die Wet wordt versocht uyt sijnen monde, want hy is een Enghel des Heeren der heyrscharen. Maar een getrouwe Gesante is gesontheyt.Ga naar margenoot+ Ghy weet dat ick u gheleert hebbe die gebodenGa naar margenoot+ ende rechten, soo de Heere my heeft gheboden. Hebr.3.5. Want Godt was in Christo, de werelt metGa naar margenoot+ hem selve versoenende, hen haare zonde niet toereeckende, ende heeft het woordt der versoeninge in ons ghegeven. 2 Cor.5.20.21. | |
Q.Dat is dan oock een oprecht Pastoor of Herder, Ga naar margenoot+so de Leeraar mede wert genoemt. Wiens ampt is dē schaapkens te a weyden met b Wetenschappe, Ga naar margenoot+Leeringe en̄ c Oordeel, die d LammerkensGa naar margenoot+ in sijnen armen te vergaaderen ende in sijn schoot te dragen, het verloren te e soecken, Ga naar margenoot+ ende het gewonde te ghenesen. Herder. Weydet mijne Schapen.Ga naar margenoot+ Soo wie deur my ingaat die sal behoudenGa naar margenoot+ worden, ende hy sal in ende uytgaan ende weyde vinden. Ezech.34.14.Ga naar margenoot+ Ende ick sal u Herders gheven na mijn herte, Ga naar margenoot+ende sy sullen u weyden met wetenschap ende met Leeringhe.Ga naar margenoot+ Ende ick salse weyden met oordeele. Ghelijck als een Herder sijnen Cudde weydet, hy vergadert die Lammerkens in sijnen arme, ende heftse op in sijnen schoot, die Ioncxkens sal hy selve dragen. Ezech.34.16. | |
R. HoederSoodanigh ware Herder is oock een sorchvuldighGa naar margenoot+ Hoeder sijnre Schapen. Hy beschermt oock met haas-aart sijns eygen A levens, het levenGa naar margenoot+ der gheenre die sijnre hoeden sijn bevolen: ende hy bewaart voor den Schaap-schijnenden Wolven het vette met ver-siende omsichtigheydt. Dit is dan oock het rechte ampt eens Ga naar margenoot+ Bisschops, dat is eens Wachters ofte Opsiēders, Ga naar margenoot+die met sijnen waarschouwende b trompette, Ga naar margenoot+ sorghvuldelijck op ten toorn sijns hoogen ampts wacht is houdende. Wiens wackere wacht die Gemeynte Godes sulckx is bevolen, dat oock van sijne handen c gheescht sullenGa naar margenoot+ worden (O een sware last) die schapen die door sijne onachtsaame stomheydt, werden omghebracht, door’t wraac-zwaart dat hy heeft sien komen. Opten muyren ende toornen dan, ende niet aanden broot-droncken tafelen der ghepluymstrijcte Rijcken is eens waren Bisschops plaatse. Hy leydt niet in weeldighe lusten, maar staat met moeyelijcker, onrusten op sijn d wachte dach ende nacht, sonder swyghen, alsGa naar margenoot+ die geen stomme Hondt en is, maar een klinckende Trompet, die inden dach van voorspoet of van Schijnheyligheydt des Middaghlijcken duyvels voorhoedelijck waarschouwet: of inden sorghlijcken nacht des tegenspoets, of grove zonden, dat wercken zijn der duysternissen, vruntlijckē troostet, of strengelijck berispet, alles tot uytweringe vande verslinnende Vyandt ofte Leeu, die ons soeckt of met kracht, of met list te vernielen. | |
[Folio 52r]
| |
1. Hoeder. Op uwe muyren, o Ierusalem, hebbe ic gesteldt Ga naar margenoot+Hoeders, die doorgaans den gantschen dagh ende gantschen nacht niet en sullen swijghen. Ga naar margenoot+Een goedt Herder laat sijn leven voor sijn Ga naar margenoot+Schapen. 2.Cor.2.15. 2. Bisschop. Ga naar margenoot+Hebt acht op u selve ende op die gantsche Cudde, waarinne u de H. Geeste gestelt heeft tot opsienders ofte Bisschoppen, om die vergaderinghe Godes te hoeden, welcke hy verkreghen heeft met sijnen bloede. Ga naar margenoot+Ende ick sal wachters over u stellen, merct op’t gheluyt des trompers, &c. Ga naar margenoot+So die wachter siende den vyant komen die trompet niet en slaat, so dat, die menschen niet gewaarschout zijnde, die vyanden komen, ende yemant van henluyden vernielen, die selve sal door sijn selfs schulde overvallen zijn, maar ic sal die straffinge sijns bloedts van den wachtere eyschen. |
|