Oft gheloove saligh maeckt sonder wercken
(1630)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijIs niet Abraham onse Vader uytte wercken gerechtvaerdicht als hy zynen Sone opten altaer geoffert hadde Jacob. 2. 21.
Capittel 2.
| |
II.Immers d'Apostel Jacobus, die mede den geest Christi heeft gehad, seyt opentlijck het platte tegendeel van dese nieuwe leere, te weten, dat Abraham gherechtvaerdicht is geweest uyten wercken. Ic en meyne niet dat sy willen seggen dat Paulus oock den Geest Christi hebbende daer plat tegen, ende die Geest Christi dat's des waerheyts so opentlic 'teen tegen't ander ('twelck een werck des logengeests is) geschreven soude hebben gehadt.
| |
III.Om dese swaricheyt te ontsluypen wenden dese nieuwe Leeraren voor dat d'Apostel Paulus handelt van een waerachtich gheloove: Ga naar margenoot+ maer dat Jacobus hier in alle dese disputatie handelt niet van een waerachtig gelove, &c. Ja voorwaer? soude dat een ontbindinge van dese knope wesen? dat kan ic niet mercken. Ick mercke wel dat Jacobus in desen capitule oock handelt van een ydel ende duyvels geloove: maer daer beneven handelt hy hier oock van een waerachtigh ende rechtvaerdichmakende geloove. Of hadde Abraham de vader des geloofs geen waerachtig geloove? vrylijck ja. Of handelt d'Apostel in dese woorden niet van Abrahams geloove? gewisselijck. Want Abraham selve ist exempel des geloofs, by Jacobum hier inne ghevoert. Hy spreeckt dan op dese plaetse van een waerachtich geloove. Ende is mitsdien dese glose onwaerachtich.
| |
IIII.Ick sie oock dat eenige deser nieuwe Leeraren tot stijvinge haerder opinien inne voeren dese bewijsinge: Nemmermeer en gaet het gevolge voor zijnen oorsake: Dat waer Ga naar margenoot+ die vrucht voor den boom geseyt te zijn. Nu allegeert Jacobus Moysi tuychnisse uyt het xv. Capitt. Genes. Dese imputatie, daer af Moyses spreeckt, gingh wel dertich Jaren voor dit werck, door welcke zy segghen dat Abraham gerechtvaerdicht is geweest. Na dien nu den Abraham zijn geloove gerekent was tot rechtvaerdicheyt wel vijfthien jaren voor Isaacx geboorte: soo sietmen immers wel dat hy sulck goedt niet en heeft mogen verwerven, door die opofferinge die hy dede van zijnen Sone.
| |
V.Dese list is te grof om grove, swijge, subtijle verstanden te bedriegen: want eerst staet al de kracht van sulcke bewijs-reden daer inne: Dat dese menschen uyt heure menschelijcke onwetenheyt spreken vande Godlijcke alwetenheyt. Ick laet henluyden geerne toe dat geen mensche, oock Abraham selve niet en mochte weten (ten waer dan door openbaringe Godes) dat Abraham vijfthien jaren na die voorsz imputatie dat werc van opofferen soude doen: Volgt daer uyte dat het Gode diens alwetende voorsichticheyt niet altoos en is verborgen, in wiens wijsheyt geen voor noch na en is, als inder menschen weten, ende voor wiens eewige al-siende oogen teffens verschijnen alle dingen die geschiet zijn, die geschieden, ende die noch geschieden sullen, verborgen mochte zijn dat Abraham vijfthien jaren na die imputatie zijnen Sone soude op offeren? dat sal geen Christen derren dencken.
| |
VI.Ofte soudet so vreemt zijn vande Goddelijcke wijsheyt, dat God yet doet of belooft uyt zijne ontwijffelijcke voorwetenheydt? geensins, want dit sietmen opentlic geschiet te zijn, oock Abraham selve.
| |
VII.Soude ick (seyt God) Abraham mogen verbergen 'tgene ick wil doen? men siet daer ter plaetsen neen. Waerom niet? Nadien (seyt | |
[pagina fol. cc xcviir]
| |
Godt daer op voort reden ghevende) hy sal Ga naar margenoot+worden in een groot ende machtich volck, ende alle volcken der aerden sullen in hem ghebenedijt worden. Dats een reden, daer by voecht God noch de tweede, segghende:Want ick weet dat hy zijnen kinderen sal bevelen, ende zijnen huyse naer hem, dat sy den wech des Heeren sullen bewaren, ende dat sy oordeelende gherechticheydt doen.
| |
VIII.Wie siet hier niet dat Godt daer voorsach die toecomende dinghen? het was immer al langhe na Abrahams offerhande dat hy wert in een groot volck: dat alle volcken der aerden in hem gebenedijt worden: dat hy zijne kinderen beval in des Heeren wegen te wandelen. Wast dan God onmogelijck dat toecomende werck van Abrahams offerhande te voorsien? Immers het was onmoghelijck dat het die alwetende Godt niet en soude voorsien. God wilde hier Abraham niet verbergen 'tgene hy in voornemen was te doen, maer openbaerde hem dat. Waerom? om dat hy doe al wiste (dats geen twijffelijck voor-weten) die toecomende vermenichvuldiginge zijnes zades, die alghemeyne benedijdinge ende die Godsvruchtige onderwijsinghe Abrahams aen zijnen kinderen ende huyse, wat ongheschicktheyt machmen daer dan uyt nemen, dat Godt voor wetende dat Abraham hem int op-offeren zijn soons soude gehoorsamen, hem daerom al voor't gheschieden die rechtvaerdicheyt toerekende.
| |
IX.Wie sal sulcx verstaende me mogen seggen datmen gheloovende die klare woorden des Apostels, dat Abraham gerechtvaerdicht is geweest uyt dat werck van op-offeren, soude moeten seggen dat die vrucht voor den boom of 'tghevolge voor zijnen oorsake ware geweest? Voorwaer niemant anders dan menschen die Gode na heure onvoorsienicheyt ooc maken onvoorsienich: ende na heur tijtlijcheyt, den eeuwigen God sulcx tijtlijck maken, dat by hem voor ende na is als by den menschen: ooc daerom so onwetende, dat hy't gene noch toecomende is, niet sekerlijck en weet: ende dat hy daeromme niet wetende dat Abraham hem gehoorsaem soude zijn, sonder daer op te letten, hem gerechtvaerdicht soude hebben. Dat waer lasterlijck van Gode ende schandelijck vanden Apostel Jacobo gevoelt. Wantmen soo doende Godt maken moeste niet alwetende, ende d'Apostel logenachtich.
| |
X.Dit laetste heeft oock een vanden nieuwen Leeraren niet seer duysterlijck derren seggen. Want dese niet willende Gode berooven van zijne voorsienicheyt, ende derhalven wel verstaende dat het voorsz argument zijns mebroeders ydel is, neemt een ander wech vore, bestaende wat schalcker doch ooc wat onschameler dese sake te handelen, ende berispt opentlijc den Apostel in zijn schrijven, seggende also.
| |
XI.Ga naar margenoot+Daeromme heeft Sanct Jacob dit Exempel Abrahams impertinenlijc daer onder gevoecht, ende noch stracx daer aen: Daeromme confondeert hy (d'Apostel) dat woort gelove. ende noch wat voorder schrijft de selve aldus: Daeromme soude hy (Sanct Jacob) beter gecolligeert hebben op dese wijse etc. ende brengt daer wat anders voort dan S. Jacob. seydt.
| |
XII.Nu mach de Leser (duncket hem goet) met dese nieuwe Leeraer gelooven dat den H. Geest der wijsheyt door desen Apostel impertinentelijcken leert: hy mach met my gevoelen dat dese mensche, welcks geest men niet en kent voor den H. Geest als Jacobi geest, so impertinentelijck als vermetelijck den H. Gheest heeft derren berispen. Soude dan oock dese konst-gheleerde eygentlijck konnen spreken van't geloove, 'twelck de heylige Gheest (so hy seyt) soude confunderen, of sal dese mensche den heyligen Geest het colligeren leeren. |
|