Van Godt
(1630)–D.V. Coornhert– AuteursrechtvrijSijnen naem, by-namen, hoedanigheyden, daden ende wercken
Wercken Godes na sijn Rechtvaerdigheydt.
Int straffen
Is Godt uyt Rechtvaerdigheyt Bermhertigh Psalm 102, 14, 77, 39
Vervloeckt
De toovenaers Deut. 18, 12
Die zijn sonde ofte dochter suyverende leydt door 'tvyer...
Besweerders...
Die droomen of volghelen sang waerneemt....
Raedtvraghen van den ghenen die een waersegghende vyandt binnen hebben, of metten vyant ghemeynschap hebben...
Vande dooden de waerheyt vraghen....
Bedrieghlijck zijn in een onrechtvaerdigh ghewichte Deut. 25, 16
Den bloedtgierighen man Psalm 5, 7
Aenbrenght de wrake der vergheldinghe Esa. 35, 4
Doet lijden aen Exod. 5, 22
Neemt wech t'cieraet Esai. 3, 18
Neemt wrake Esai. 47, 3
Spijst de afgodendienaers met alsen Jerem. 9, 15
Metten vleesche van haren sonen Jerem. 19, 9
De valsche Propheten met galle Jerem. 23, 15
De vyanden van zijn volck met heur vleys Esai. 49, 26
Volbrengt zijn rasende gramschap Thren. 4, 11.
Besluyt alles in de ongheloovigheydt Rom. 11, 32
Verdoemt den ongoddelijcken 3 Reg. 8, 32
Breeckt
De Cederboomen Psalm 28, 5
De hoofden des draecx 73, 14
De hoofden van syne vyanden Psalm 67, 22
Sijn vyanden Psalm 17, 93
Het fleschken Isa. 10, 33
Stoot t'same de hoofden Psalm 109, 6
Vernielt
De Heydenen 4 Reg. 17, 8
De afgoden dienaers Ezech. 43, 8
Hovaerdighe Ose. 13, 8
Breeckt
Den stock der ongoddelijcker Esa. 14, 5
De Reusen Esai. 26, 14
De zondaren Esa. 1, 28
De Quaetdoenders...
Dreyght seer Esai. 1, 2
Verstoort die hem haten Psalm 20, 10
Verdoemt
De Steden der Sodomiten 2 Pet. 2. 6
Gomoriten...
De zonde Rom. 8, 3
Verleent vyanden Deut. 28, 7
Gheeft een loghenachtighen gheest inden mont der Propheten Achabs 2 Reg. 2, 23
Een eeuwich verwijt zijn vyanden, Psa. 77, 66
Bedrieght de Propheten Ezech. 14, 9
Brenght
Te niet alle de Heydenen Psalm 58, 9
(Die hem niet en vreesen) in den put des doots Psalm 54, 24
Gheeft pijnlijckheyt Eccl. 2. 26
Onnutte sorchvuldigheyt....
Roeyt uyt Deut. 4, 26
De stadt Genes. 19, 14
Die teghen hem sondight Exo. 31, 33
Breeckt aft huys van de hovaerdighen Pro. 15, 25
Verlaet Judic: 6, 13
T'volck dat hem verlaet Deut. 31, 16, 17
Bespot Psalm 58, 9
Vermelt
De weghen der Zondaren Psalm 145, 9
T'hooft ende de staert van Israel Isai: 2, 14
Verstroyt de beenderen van den ghenen die den menschen behaghen Psalm 52, 6
De hoovaerdighe Job 40, 6
Stort uyt zijn gramschap Ezec. 7, 8
Vervloeckt den hoovaerdighen Eccl. 16, 9
Verwijt (de ondanckbare) zijn weldaden Esai. 1. 2
Drijft uyt Jere. 29. 14
Doet dolen Esai. 63, 17
De menschen verre wech Esai. 6, 12
Maeckt arm1 Reg. 2. 7
Doet rusten de hoovaerdije der onghelooviger Isai. 13, 11
Een gheveynsden mensche regneeren om des volckx zonden Job 34, 30
Maeckt dwaes de wijsheydt dese wereldt 1 Cor. 1, 20
Slaet met plaghen Genes: 12, 17
Vernedert 2 Par. 28. 28, 19
De vermetelijckheyt der stercken Esa. 13, 12
De Zondaers totter aerden toe Psalm 146, 6
Brenght alle quaedt over, die hem verlaten 3 Reg: 9, 9
Verhert (t'quade) hert Pharaonis Exo: 4, 21, 7, 3, 9, 12
Den gheest des Conincks van Hesebon Deut: 2, 30
Brengt te niet 2 Para: 28, 3
Die hem verlaet Jere: 15, 6
Vergramt sich 2 Para, 9
Over alle ongoddelijckheydt ende onrechtvaerdigheydt der menschen: Rom: 1, 18
Begheckt (de boose) Psalm: 2, 4
| |
[Folio 7r]
| |
Oordeelt de Godtloose na heur weghen, Ezechiel 7, 3, 8, 9, 27
Nae heur vonden Ezech. 24, 14
Vermaledijt
Cain Genes. 4, 11
De benedictien der Priesteren Malachias 2, 2
Die zijn moeder vergramt, Eccl. 3, 18
Die vermaledijen den Godtsalighen Abraham Genes. 12, 8
De slanghe Genes. 3. 14
De aerde Genes. 5, 29
Menghet den gheest der swijmelinghen, Esa. 19. 14
Des slapnes Genes. 29, 10
Sent toe d'werck der doolinghen, dat sy ghelooven sullen de lochenen 2 Thess. 2, 11
Reynicht de blevelinghen van t'huys Jeroboams 3 Reg. 14, 10
Telt metten swaerde die hem verlaten Esai. 65, 12
Versterckt de boosen tot haer (verderf) Deut. 2, 26
Haet
Een quade ghedachte jeghens zijn vrient Zach. 8, 17
Een hert dat arbeydt om te volbrenghen seer quade ghedachten Prov. 6, 18
Esau Mal. 1, 2
Een leughenachtighe tonghe, Prov. 6, 17
Handen stortende onnoosel bloedt Prov. 6, 17
Die boosheyt bemint Psam 10, 5
De hovaerdije van Jacob ende zijn huysen Amos 6, 8
De feest-daghen (der Joden) Amos 5, 21
De boosheydt Psalm 44, 8 Judith 5, 21
Een valschen eedt Zach 8, 17
Die boosheyt doen, Psalm 5,7
Die op ydelheyt achten te vergeefs Psal 30, 7
Voeten die rasch zij om te loopen in het quaedt Prov. 6, 18
Die tusschen broeders twist zaeyt Prov. 6, 18
De feeste der nieuwe maendt (der Joden) Esai. 1, 14
Het staende beelt Deut. 16, 22
Een valsch ghetuyghe Prov. 6, 18
Het woordt des vervloecktheyts Jerem. 44, 4
Den wegh des ongodlijcken Prov. 15, 9
Den roof int brandt offeren Esai. 61, 8
Toont zijn gramschap Rom. 9, 22
Spaert den Godtlijcken Ezech. 9, 4, 6
Slaet
De Egyptenaren Exod. 12, 23
Die een afgrijselijck dinck doet Genes. 38, 10
Den vyandt (Israels) Exod. 15, 6
Nabal 1 Reg. 15, 28
T'volck voor de misdaet des Calfs. Exo. 32, 35
Den onghehoorsamen Deut. 28, 22
T'ghemeyne volck 1 Reg. 6, 19
Die tot gramschap verwecken Thren, 3, 43
T'lant Num. 32, 4
Van Egypten Exod. 12, 13
Doodt 1 Reg. 2. 6
Den ongoddelijcken 1 Reg. 2, 25
Alle de eerste geboren van Egypten Exo. 13, 15
Godt slaet
Met uytsinnicheyt Deut. 28, 28
Blintheyt....
Rasernije des herten....
Armoede Deut. 28, 22
Cortzen....
Couwe....
Brandt....
Hitte....
Schorstheyt Deut: 28, 27
Jeucksel....
Met vermaledijdinghe Mal: 4, 6
Metten berrenden windt Amos 4, 9
Met versengtheyt....
Metten swaerde Amos 4, 10
Met melaetscheyt 4 Reg: 15, 4
Met verderffenisse Mich: 6, 13
Met een groote schade 1 Reg. 6, 19
In gramschap Jere: 33, 3
In verbolghentheyt Esai: 60, 10
Vernielt
Alle die oncuyscheydt bedrijven Psal. 72, 27
De vrucht van die hem haten Psalm 20, 11
T'gheheele volck dat hem verheft in zonden Eccl 16, 10
T'gheheele huys van Achab 4 reg 9, 8
De gedenckenis van die quaedt doen Psalm 33, 17
Den naem van Babylonien Esa: 14, 22
De ghedenckenis der Reusen Esai. 26, 14
Der hoovaerdigher. Eccl: 10, 21
Alle die leughenen spreken Psal: 5, 7
Die hem verlaten Deut: 28, 20
Alle die tribulatie doen de ziele (van David) Psalm 142, 12
Doet te niet
Die na hem niet en hooren Jerem. 25, 10
De stemme des blijdtschaps....
Der vrolijckheyt
Des Bruydegoms....
Des Bruyts....
Vervaert Sifaram Judic: 4, 14
Jeroboam 2 Par, 13, 15
Reghent
Veertigh daghen ende nachten Genes. 7, 4
Stricken op den zondaren Psalm 10, 6
Sulphur ende vyer Genes: 19. 24
Stelt die hem haten als een oven des vyers. Psalm 20, 10
Stelt tegen ons onse afgrijselijckheden Ezech 7, 3
Drenckt de valsche Propheten met galle Jer. 23, 15
Worpt ter neder
Den raedt van Egypten Isai: 19, 3.
Israel Thren: 2, 5
Alle haer vesten...
Alle de schoonheden van Jacob. Thren: 2, 2
Verwerpt
Die hem niet en hooren Ose: 9, 17
Die hem verlaet 1 Par: 28. 9
Inder eeuwigheyt....
Die des Heeren last segghen Jerem. 23, 33
De Godtloosen Psalm: 1, 4
Israel onghehoorsaem zijnde ende verhardende haer neck 4 Regam 17
De afwijckende ende ongetrouwelijck
| |
[Folio 7v]
| |
handelende Princen Jerem. 6, 28, 30
Sijn wederspannich volck Jerem. 7 13, 15
Saul verworpende Godts woordt, 1 Reg. 15, 26
Brengt voort een vyer uyt het midden (der hovaerdighen) dat haer eet Ezech. 38, 18
Beroept afgodendienaers Deut. 32, 21
Straft den Tyran 4 Reg. 9, 7
Straft ten aansien van de overtredinghe Isa. 59, 9 Matt. 25, 47, 6. 5, 18. 35, 11. 21, 10. 15 12. 31. 32 Luce 12. 47, Eze. 11. 21, 24. 13, 14, 9, 9, 22, 3, 31
Exempelen.
Siet Deut. 1, 34. 31, 13, 13, 3. 4 1 Reg. 13, 13 15. 10. 23. 3 Reg. 11. 11. 33. 4 Reg. 21, 15 3 Reg. 14. 9 Hier van meer onder den tijtel hier vooren
| |
Godt loont een yder na sijn wercken.Doet verrotten de hovoerdije van Jerusalem, ende Juda Jere. 13. 9
Scheyt vande afgodisten Ezech. 23, 18
Ghedenckt
Babylon Apoc. 18, 5
De boosheydt der afgoden-dienaers Ose 8, 13
Der vaderen misdaedt op de kinderen die hem haten Deut. 5, 9
Verghelt
Den Ongoddelijcken haer boosheydt Psalm 93, 23
De wrake, Eccl. 12, 7
Na de wercken haerder handen Thren 3, 64
Den wreeden de wreetheyt Judic. 1, 7 9. 56 Ezech. 11. 6. 8. 10.
Den ongoddelijcken zijn wegh op zijn hooft 3 Reg. 8. 32 Eze. 9. 10. 22. 31 2 Para. 6. 23
Na zijn vonden Ose. 12. 2
Sijn weghen...
Die hem haten terstont de vernielinge Deut. 7. 10
De boosheyt Semei 3 Reg. 2, 44
Nabals 1 Reg. 25, 39
De hoorvaerdije Jacobs Nahum 2, 2
Israels....
De wrake zijn vyanden Deut. 32, 4
Verlaet die hem verlaten 2 Para. 12, 5
Stoot wech Psalm 59, 3
Die de wetenheyt verstooten Ose. 4, 6
Wederleyt
De ghedachten der volcken Ps. 31, 10
De raden der Princen...
De Wijsheyt der Wijsen 1 Cor. 1, 19
Vervloeckt
Sijn kudde vande hant des Herders Ezech. 34, 11
T´bloedt onser zielen van alreley beesten handt, ende van de handt der menschen Genes. 9, 5
De waerheyt van die predicken Psal. 30, 14
T´bloet vanden ongoddelijcken vande handt (des ongehoorsamende Propheets) Ezech. 3, 18
Wderstaet den hoovaerdighen Jacob 4, 6.
Aensiet de Zondaers in zijn gramschap Eccl. 5, 7
Loont den quaedtdoenders nae haer quaedtheyt 2 Reg. 3, 39
Betaelt overvloedelijck die hoovaerdije bedrijven Psalm 30, 24
De vyanden zijnder volck metter wrake Deut. 32, 43
De wrake ten tijde. Deut. 32, 35
Ontdeckt
De verholentheden der bedrieghers Eccl. 1, 39
De schamelheden Nahum 3, 5
Verleydt Jere. 20, 7
Versmaet
sijn erffenissen Psalm 77, 62
De afgodendienaers Psalm 77, 58
Alle die afscheyden van zijn oordeelen Psalm 118, 118
Den Godtloosen Psalm 52, 6
Die hem versmaden Esai. 33, 1
Neemt voort te brengen grote quaden op d'afgodisten Baruch 2, 1. 2
Doet zijn gramschap druypen op die hem verlaten 2 Para. 34, 25
Begeckt de Coninghen des aertrijcx jeghens Christum opstaende Psalm 2, 4
Keert om
Die van hem wijcken Jos. 24, 20
De laghen der ongodtlijcken Prov. 10, 3
De poorten der vyanden Judic. 5, 8
De raders vanden wagenen der Egyptenaren Exod. 14. 25
Sodoma ende Gomorra Gen. 13, 10 19, 24
Verweckt
Vyanden 3 reg. 11, 23
Den brandt Lev. 10, 6
Een ongetrouwen ende wreeden Herder Zach. 11, 16
De geesten der Coningen 1 Par. 5, 26 Jere 51, 11
Levert
De boose in een verkeerden sinne Rom. 1, 28
Den ongoddelijcken den swaerde Jere. 25, 31
De wederstrijdige vallende voor de vyanden Deut. 28, 25
Die heur broeders niet te vergheven den pijnighers Matth. 18, 35
Verstoort
Die hem haten Psalm 82, 16
In zijn gramschap...
Verwoest Babylonien Jere. 51, 55
Wreeckt
Onse boosheden Judith 7, 20
T'bloedt van synen heyligen Apo. 19, 2
Van zijn vyanden Esai. 1, 24
Beschrijvinghe Godts in zijn warecke Esai. 30, 27
Van Godes wrake. Siet Ezech. 5, 10, 16, 37 Amos 5, 16 Jere. 25, 9 Deut. 32, 41. Lev. 26, 16 Nahum 3, 5 Jere 19, 6, etc.
Waeckt
Om uyt te trecken, af te breken te verstroyen te vernielen ende te pijnighen Jerem. 31, 28
Inde quaden Bar. 2, 9
Ten quaden ende niet ten goeden Jere: 44, 27
Over de afgodendienaers..
Over de quaetheyt Dan. 9, 14
Versoeckt
De boosheden Exod. 20, 5
Teghen de goddelijcke Esai: 13, 12
Metter roede Psalm 88, 33
T'heyr des Hemels in de hoogte Esa: 24, 21
De zonde Exod: 32, 34 Lev: 18, 25
| |
[Folio 8r]
| |
Inden dach der wraken Exo. 32, 34
De overtredinghen Amos 3, 14
Die zijn wetten versmaden Leviticus 26, 15
De misdaedt des jonckheydts Ezech. 23, 21
De hoovaerdije Assur Esai. 10, 12
Die hem verlaten Jerem. 5, 9
De Princen Sophon. 1, 9
Des Conincks Sonen...
De Bocken Zach, 10, 3
De Reusen Esaie 26, 14
Die vermetelijck wandelt Sopho. 1, 9
Die ghekleet zijn met vreemde kleedinghe...
De ongherechtighe...
De bedrieghlijcke...
Leviathan Esai. 27, 1
De onkuysche Jer. 5, 8, 9
De quaden der werelt Isa. 13, 11
De Coningen der aerden Esai. 24, 21
Roept
De stercke in zijn gramschap Esai. 13, 3
T'swaert Jerem. 25, 29
De drooghte Agge. 1, 11
Tot weeninghe ende rouwigh ghklagh Isai. 22, 12
Den honger Psalm 104, 16
Wreeckt
Hem op de bedrieghelijcke Jere. 9, 8, 8
Den rechtvaerdighen 2 Par. 6, 23
T'bloedt van syne Dienaers Deuter. 32, 43
Over 'tvolck (Godtloos zijnde) Jeremias 5, 29
Des Heeren aensicht is over de Quaedtdoenders Psalm 33, 17
| |
Wat Godt niet en doet: in't straffen.Verlaet niet den rechtvaerdighen Psal. 36, 33
Vertreckt niet die hem haten weder te gheven dat sy verdienen Deut. 7, 10.
Vergheeft niet de zonden den ghenen die zijn Broeders zonden niet en vergheeft Matth. 6: 15 Jacob 2, 13
Is niet moede noch arbeydende Isai. 5, 27
En sluymert noch slaept niet....
Verhoort niet
Den Zondaers Joan. 9, 31
Die hem niet en hooren Deut. 1, 43, 45
Die in zijn herte boosheyt siet Psalm 65, 18
De wreede Isai. 1, 15
De afgodendienaers Jere. 11, 14
T'roepen der Hypocrijten Job 27, 9
Verlost niet
De ziele vanden Hypocrijt Job 27, 8
Den vermaledijden van zijn lippen. Sap. 1, 6
Ontfermt niet
Den Godloosen Ezech. 9, 5
Die afgrijselijckheden doen Ezech. 7 9, 8, 18
Die onnoosel bloedt storten 4 Reg. 24, 4
T'onwijs volck Isai. 27, 11
Die boosheyt bedrijven Psalm 58, 6
Den Hypocrijt Isai. 9, 17
Die haer handen besmetten met bloet. 4 Esde: 1 26 Ezech. 9, 9, 10 4 Reg. 24, 4
En spaert niet Ezech. 24, 14
De zondighende Enghelen 2 Pet. 2, 4
Die afgrijselijckheydt doen Ezech. 8
Die in haer kracht betrouwen Ecclesiastic: 16, 9
Den Godloosen rijcke Job 27, 22
T'onwijs volck Isai. 27, 11
Den natuerlijcken tacken Rom. 11, 21
De eerste werelt 2 Petr. 2, 5
Den misdoenden, Job, 9, 28
Reyckt uyt de handt den quaden, Job 8, 20
Wort niet versoent Ezech. 24, 14,
Ghedenckt niet de rechtvaerdigheyt der ghener die sich afkeeren van syne rechtvaerdigheyt Ezech. 18, 24
Siet niet aen de beloften van den vetten vee der gener die dn armen berooven, Amos 5 22, 11
Antwoort niet Saul (ongehoorsamende) 1 Regum 28. 6
Behoudt de ongoddelijcke niet Job 36, 6
Ontfanght niet der afgodeisten offerhanden Ose. 8, 13
En gheeft niet den onghehoorsamen t'ghene den ghehoorsamen belooft is Deut. 1, 35
Wilt niet ghedachtigh zijn den wreden 4 Regum 24, 4
De sonden der ongherechtighen Eccl. 34: 23.
|
|