De beweging van tachtig
(1963)–Gerben Colmjon– Auteursrechtelijk beschermdEen cultuurhistorische verkenning in de negentiende eeuw
[pagina 207]
| |
De eerste jaargang
| |
[pagina 208]
| |
Dan volgde er een historisch artikel van de door de redactie en vele ouderen op prijs gestelde dr Doorenbos, zonder belang, maar uit welwillendheid afgestaan om het publiek gunstig te stemmen; over Hendrik IV en de prinses de Condé. Dan een scheikundig, over de wet van Berthollet, maar waarin Berthelot werd behandeld (wiens idealistische wetenschappelijke beginselen parallel liepen met die van (Zola, van de hand van vriend Chap (dr Ch. van Deventer). Verwey bracht een uitgebreide beschouwing over het sonnet, in het bizonder dat van Shakespeare, onder wiens inwerking hij de zijne schreefGa naar voetnoot1, de dichtvorm die Perk, Kloos en Winkler Prins weder hadden ingevoerd en waartegen de oude Beets zich had gericht in De Gids, doch die toen bestrijding van Vosmaer in de Spectator ondervond, al moest de laatste erkennen dat het gebruik in misbruik ontaardde, al in 1884. In 1885 gewaagde Muitatuli in dit verband van ‘delirium sonnetticum’.Ga naar voetnoot2 Na een aankondiging van een nieuwe Nederlandse uitgave, de Revue Coloniale Internationale, door de zich allerminst als een moderne ontpopt hebbende dr H. Blink, kwam Verwey dan met fragmenten uit het gedicht Persephone (als eerste: ‘Toen zij een kind was, woonde ze in het dal / Van Enna’) en na hem Kloos - van wie men eveneens al verzen had gezien - met de beroemd geworden sonnetten: ‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ ..., ‘Zooals daar ginds, aan stille blauwe lucht / Zirverenzacht, de halfontloken maan’ ..., het Ave Maria: ‘Ik droomde van een kálmen, bláuwen nacht’ ... en Eva: ‘Zij hoorde 't twisten en den doffen smak’... Maurice Barrès trad er op met de bijdrage ‘L'Esthétique de Demain: L'art Suggestif’, door toedoen van Erens geplaatst, inzettend: ‘Il est plus aisé de parler franc à Amsterdam qu'à Paris’ (daar de door hem en Frans Erens voorgestane beginselen zich in Frankrijk volop in gevecht bevonden met die der naturalisten); een artikel dat Zola hier en daar wel prees maar zijn werkwijze afkeurde en zo het Nederlandse publiek niet onwelgevallig in de oren moest klinken. De Nieuwe Gids kreeg hier de kans ineens een nieuwe stroming te introduceren, maar de redactie zag de waarde er niet van. De Revue Contemporaine toch vermeldde op 25 october 1885 over De Nieuwe Gids: ‘Signalons l'apparition de cette revue hollandaise, dans laquelle M. Maurice Barrès, notre collaborateur et ami, publiera une chronique mensuelle en français’. Van verdere meewerking | |
[pagina 209]
| |
aan het Nederlandse tijdschrift is echter niets gekomen.Ga naar voetnoot1 In de Varia achterin, tenslotte, keerde Van Eeden zich tegen De Gids inzake een beoordeling van Pope, tikte Van der Goes Erens welwillend op de vingers over diens stuk in La Jeune France (waar de Ned. letteren, met Vondel in top, werden gekleineerd), plaatste Van der Goes ook een notitie over toneel, benevens (volgens Stuiveling, die hem zijn De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt opdroeg) de anonieme pleitrede voor algemeen kiesrecht. Men ziet: een aflevering die buitenlands georiënteerd was (maar dat was De Gids ook dikwijls, en eigenlijk elk orgaan dat zich richtte tot een min of meer intellectuele kring; men kon niet goed een flinke boekbespreking beginnen zonder een rij bladzijden met citaten uit een andere taal te doen voorafgaan); doch stellig geen verbijsterende indruk makend: noch een litteraire kroniek van Kloos bevattend - degene die zich naderhand beklaagde, geen uitingsmogelijkheid in Nederlandsche Spectator en Amsterdammer toentertijd te hebben - noch de dithyramben van vriend Van Deyssel. Een nummer dat op peil stond, matig modern, goed leesbaar. De redacteuren zelf waren in het geheel niet vol vuur geweest om hun beste beentje voor te zetten. Dat blijkt overduidelijk uit een brief van Van Eeden aan Verwey, van 12 augustus 1885, dus toen het hoog tijd werd om een overzicht van de inhoud te hebben, wilde men het eerste nummer in september ter perse leggen. Van Eeden schrijft daar o.m.Ga naar voetnoot2:
‘Eén stuk gereed en voor de rest beloften. Zeer geschikt voor een prospectus, maar minder om een tijdschrift mee te vullen. Daarenboven drijven alle beloften op de eerste aflevering, zinkt die dan gaan ze allen mee naar de kelder. En voor die aflevering hebben wij niets, als nog geen 3 vel van mij en een stuk van Paap, dat naar de berichten van Kloos niet deugt. Van Deventer in de lucht, Doorenbos onzeker, de eerste waarschijnlijk voor 't publiek ongenietbaar, de tweede alleen uit reverentie onvoorwaardelijk opgenomen. Wij kwamen tot de conclusie dat de eerste aflevering volstrekt niet zoo schitterend zou worden. En die zal door duizenden gelezen worden en die moet alle aanvallen verduren en alle twijfelaars winnen. Daar heb ik waarlijk een zwaar hoofd in. Kloos redde zich al met de verontschuldiging dat de Banier nog erger was toen hij uitkwam.’ Men leest verder nog, dat Verwey's welsprekendheid Van | |
[pagina 210]
| |
Eeden had bewogen De Kleine Johannes af te staan, maar dat deze nu eist dat ook Persephone in het eerste nummer komt (en niet in een afzonderlijke uitgave nú al). ‘Als je bleef weigeren zou de eerste aflevering eenvoudig een faillure worden en daarmede voor 't vervolg de zaak meer dan bedenkelijk.’ Dit is dus wel een andere muziek dan die van revolutiemakers met gloeiend geloof in hun overwinning!
En toch was er iets, door later komenden over het hoofd gezien, wat ongetwijfeld indruk heeft gemaakt. Op het omslag las men: Onder Redactie van: Frederik van Eeden, F. van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey. (In alfabetische volgorde. Men geve er acht op, dat Van Deyssel geen redacteur was, hoe ook een Nieuwe Gids'er, het sterkst van allen, en dat hij pas 24 jaar later in de redactie kwam. Terwijl de populaire opvatting is dat naturalisme en Nieuwe Gids onscheidbaar zijn, blijkt dat géén der leiders naturalist was; niettemin liet men Van Deyssel er weldra als kampioen voor optreden. Kloos zag echter heel goed dat de vernieuwing der poëzie uit dezelfde beginselen voortsproot als die van het proza door het naturalisme, naar hij in het vierde nummer aangaf.) Dit voluit noemen van de voornamen der redacteuren, dit accentueren dat men zich voor alles kunstenaar achtte te zijn, meer dan maatschappelijk mens (met uitzondering van Van der Goes) en waardoor tegelijkertijd het beeld van jongeren, of zelfs van jongens, werd opgeroepen, heeft stellig iets vermetels geschenen. Op De Amsterdammer toch zag men in het geheel niets omtrent de leiding staan, en op De Gids, van datzelfde jaar 1885, las men het plechtstatige: Onder Redactie van: W.H. de Beaufort, Ch. Boissevain, J.T. Buijs, J.N. van Hall, C. Honigh, J.H. Hooyer, H.P.G. Quack en J.A. Sillem. - En de romanciers, zij tekenden zich op hun titelbladen: J. van Lennep, J.F. Oltmans, H.J. Schimmel, en een vrouwelijke zelfs als A.L.G. Bosboom-Toussaint. Ook E.J. Potgieter en Cd. Busken Huet deden daar aan mee. En de dichters waren vermaard als P.A. de Genestet en Ten Kate J.J.L. Wel was er Nic. Beets, doch de populaire figuren hadden bekendheid verkregen als Hildebrand, Multatuli en Piet Paaltjens; het ‘Piet’ van de laatste was maar voor de kluchtigheid geweest. Nee, geziene Hollanders van die tijd hadden geen voornamen, althans niet voor het publiek. En zo dit nu bij De Nieuwe Gids iets revolutionairs zag, was het dát: de heren redacteuren met de voornaam voor zich uit - wat bijna overeenkwam met halfnaakt - zo maar in het publiek! | |
[pagina 211]
| |
De Tachtigers volgden hierin de buitenlanders na; de romantiek, met haar individualisme, had dit gebruik algemeen in zwang gebracht bij dichters en romanschrijvers in den vreemde.
Aleer we de volgende nummers nagaan, deze aanhaling:
‘- Pisuisse, heb jij de Nieuwe Gids? - Ja ... Waarom? - Mag ik 'm hebben? - Jawel ... Maar je weet: we vermelden 'm nooit.’
Deze dialoog had op de redactie van de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1891 plaats tussen Johan de Meester, daar toen net in functie getreden, en een collega; de eerste deelt dit mee in het jubileumnummer van De Nieuwe Gids van 1929 (bij Kloos' zeventigste verjaardag) en voegt eraan toe, dat hij dit veto trotseerde. In zoverre heeft De Vooys gelijk, als hij zegt in zijn Historische Schets: ‘Als journalist maakte De Meester zich verdienstelijk door in een konservatieve lezerskring het goed recht van nieuwe stromingen op kunstgebied te bepleiten’. (Overigens is de Nieuwe Rotterdamsche Courant juist altijd het meest door het intellect gelezen dagblad geweest, en dat publiek staat uiteraard minder bevangen tegenover het nieuwe dan dat van een burgerlijke of klerikale lezerskring.) De schoen wrong echter hier, dat de gehele toenmalige dagbladpers conservatief was, van de sinds 1672 bestaande Amsterdamsche Courant tot en met de jonge en in het culturele nu en dan iets meer vrijzinnige Het Nieuws van den Dag en Het Vaderland, die produkten van de tegen 1870 inzettende algemene herleving waren. (Slechts het van 1883 tot 1895 bestaan hebbende dagblad De Amsterdammer was iets vooruitstrevender, richtte zich nogal eens tegen de liberale pers, werd daarom door die bladen genegeerd, en - tragische ontknoping - overvleugeld door de radicale Telegraaf, in 1893 verschenen.) De radicaal-sociale inslag van De Nieuwe Gids maakte dat de dagbladpers het tijdschrift zoveel mogelijk doodzweeg; niet de nieuwe litteratuur erin gaf daar aanleiding toe. Het is niet onaardig dit te memoreren, daar in het jubileumnummer van 1929, in een tijd van demonstratieve koningsgezindheid, Kloos werd gehuldigd omdat hij altijd het socialisme uit De Nieuwe Gids zou hebben weten te houden.
Aflevering twee van de eerste jaargang, ook weer geopend met De Kleine Johannes, biedt vervolgens een uitvoerige beschouwing van Van der Goes over het schrijven van | |
[pagina 212]
| |
litteratuurgeschiedenis, waarbij hij uitgaat van het werk van de pas overleden Jonckbloet. Dan de naturalistische natuurbeschrijving Herfst in het Woud van Netscher - sterk onder invloed van de Franse woordkunst - waardoor Van Looy tot het schrijven van zijn eerste schets Een Dag met Sneeuw kwam. Mr Lotsy bespreekt staatkundige geschriften. Sully Prudhomme, ingeleid als behorend tot enkele geëngageerde buitenlandse medewerkers, blijft met Barrès en, in een volgend nummer, Huysmans (door Arij Prins aangebracht) zich tot een enkele bijdrage beperken - terwijl er daarna vooreerst ook geen vreemdelingen meer iets aan afstaan - Prudhomme, die er een ook al uit de toon vallend gedicht, La Marée, heeft, werd daartoe bewogen, naar de mening van HuetGa naar voetnoot1, door Van Eeden, die in officiële litteraire kringen te Parijs was ontvangen bij een kort bezoek met Van der Goes, waarover deze in zijn Litteraire Herinneringen schrijft.Ga naar voetnoot2 Dan volgde er de heel leesbare verhandeling van Paap over het Romeinse recht, waar echter Erens en Treub een dozijn onjuistheden in vonden.Ga naar voetnoot3 Het beste stond achteraan: een drietal sonnetten van Verwey, waaronder O Man van Smarten met de Doornenkroon, en de eerste zang van Demeter; een paar gedichten van Hélène Swarth (die gedebuteerd had bij De Gids), een sonnet door Karel Alberdingk Thijm: ‘Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen’, een tweetal gedichten van Henric van Gooyen (zijnde Jan Veth) en één door A. Brouwer (Jac. van Looy) en aan het slot Kroos' eerste litteraire kroniek, waar hij zich zo voorzichtig mogelijk uitlaat, en toch niet voorzichtig genoeg. In zijn kritisch hoofdwerk, de Veertien Jaar, ziet men een dozijn artikelen die van vóór De Nieuwe Gids dateren, een 130 bladzijden beslaand. Hij neemt daarin wel eens vooraanstaande figuren in het ootje - bijvoorbeeld de oude Thijm - maar revolutionair mag het geluid niet heten. Terwijl Kloos er verklaart dat hij niet meer in het weekblad De Amsterdammer mocht schrijven, en dat de revolutie met het jaar 1880 begon (Veertien Jaar, II, p. 103). In deze eerste litteraire kroniek nu, in het tweede nummer van De Nieuwe Gids, is hij zeer behoedzaam. Beets en Potgieter prijst hij als belangrijk in hun tijd (al dient Potgieter's plaats nader bepaald), hij vermeldt de ‘reuzenfiguur’ Douwes Dekker en kapittelt Huet over zijn houding ten opzichte van de jongeren en van Zola, maar kent hem toch grote verdienste | |
[pagina 213]
| |
toe. En dan geeft hij, Kloos, zich bloot door vast te stellen welke de ‘duurzame werken’ der afgelopen zes jaren zijn: Lilith en Godenschemering van Emants, Perk's Mathilde, Vosmaer's Amazone en Nanno, en ... Vorstengunst van Wallis. Doorenbos had dit laatste in Amsterdammer en Spectator geprezen.Ga naar voetnoot1 In de derde aflevering, waarin Van Eeden's sprookje nog wordt voortgezet, krijgt Netscher de kritiek geplaatst die de ook in nieuwere litteratorenkringen populaire Justus van Maurik de lust in verder schrijven voor een groot deel deed vergaan (Erens, o.a. betreurde de plaatsing).Ga naar voetnoot2 Naast Lotsy en Van der Goes begint er een G. Buitendijk over politiek te schrijven, en wel over de Oost. Verder de bekende namen zonder opvallend werk. Alleen Kloos tast een door Vosmaer geprotegeerd dichter aan, Bohl, en toont daarbij de eigen humor zowel als een zekere opstandigheid. Door het gunstig schrijven van de kritiek over deze, zegt hij aan het einde, versterkt men de opinie van het publiek dat het een dichter is, ‘en zoo is de heer Bohl, zonder dat iemand hem leest, bezig de Nederlandsche literatuur binnen te sluipen. Het is een schande voor ons land en voor onze literaire kritiek, dat zoo iets in het jaar 1886 mogelijk is.’ Vervolgens prijst hij de sonnetten van Winkler Prins. Het vierde nummer opent met een kort stuk van Van Eeden, waarin deze zich aan de kant van Kloos plaatst tegenover Vosmaer, die de auteur van De Kleine Johannes van de andere jongeren had willen isoleren. Van Looy treedt er onder eigen naam op met Een Dag met Sneeuw, te Venetië geschreven; D.G. Jelgersma debuteert er (over Bacon), Erens begint er enig bizonder Frans te recenseren, J.H.W. Unger draagt een document over Vondel's bekering bij, Verwey zet het omslachtige Toen de Gids werd opgericht op, Kloos schenkt Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten en er wordt een schilderkunstrubriek geopend, verzorgd door Van der Valk en Veth, die daar beiden onder het pseu- | |
[pagina 214]
| |
doniem Stemming, maat met verschillende voorletters, gaan schrijven, en Veth ook als S. of Samuel of Staphorst (het zal jaren duren eer hij onder eigen naam optreedt). Ook Karsen gaat al gauw onder schuilnaam (ook al als ‘Stemming’) meewerken, en Witsen als ‘Verberchem’ en ‘W.J.v. Westervoorde’.Ga naar voetnoot1 Waarbij mag worden aangetekend, dat in Het Nieuws van den Dag voordien al dr J. Zürcher als kunstcriticus optrad en het opnam voor de nieuwe richting. In aflevering vijf worden de inmiddels overleden Geertruida Bosboom-Toussaint en Busken Huet in rouwrand herdacht; de weduwe van de laatste, ontroerd door Van der Goes' In Memoriam in De Amsterdammer, hier herdrukt, stond hem een pas begonnen studie van haar man af, over de romantiek in Nederland, niet bestemd geweest voor De Nieuwe GidsGa naar voetnoot2; het tijdschrift reproduceert het fragment waarbij de auteur dood aan zijn schrijftafel werd gevonden. Arij Prins vertoont er zich met een studie over Huysmans, Winkler Prins is tot de jongeren gekomen en levert een artikel over de droom in de litteratuur. Aletrino debuteert er met een novelle, in aanraking met de Nieuwe-Gids'ers gekomen door zijn studievriend en corpsgenoot Van Eeden.Ga naar voetnoot3 De laatste, na in ‘Nederland’ en Spectator als dichter te zijn opgetreden, is hier thans aanwezig met De Droom: ‘Ik heb den ganschen langen nacht geschreid’. Kloos brengt het sonnet Nauw zichtbaar wiegen op een lichte zucht, naast een bespreking (die met een weergave in proza van deselfde avondstemming begint) van Van Deyssel's brochure tegen Netscher en van diens schetsenbundel Studie's naar het Naakt Model. Van Deyssel vertoont zich nu ook hier als lyrisch criticus, met de ontboezemingen over L'OEuvre en Happechair. Van der Goes behandelt de Julia-mystificatie - de brochure van Kloos en Verwey hierover verscheen buiten De Nieuwe Gids om - en richt zich speciaal tegen de Spectator, die er ook in was gelopen. Netscher verhandelt in den brede over het naturalisme, Van der Goes gaat zich nu aan het sociale wijden onder de naam Hack van Outheusden, Tak aan de politiek als Van de Klei. In nummer zes, dat de eerste jaargang van october tot en | |
[pagina 215]
| |
met augustus afsluit, zien we Erens een eerste korte novelle geven, Van Looy Een Mislukte Dag (te Madrid, hij reisde van zijn Prix de Rome), Huysmans causeert over La Bièvre, onlangs nog natuurschoon bij Parijs dat Huet genoot, nu achterbuurt; Verwey publiceert Cor Cordium (‘Ziel van mijn Ziel! Leven dat in mij woont ...’), Van Eeden Stemming (‘De wind waait hoog en kent de menschen niet’), terwijl hij in de Varia de Spectator aanvalt over Zola; meer om het voor het nieuwe op te nemen dan omdat hij dit aanhangt. De Nieuwe Gids blijkt dus een welkome gelegenheid tot publiceren te zijn voor het tot dusver verspreid zijn werk uitbrengende jongere geslacht; een concentratie die, meer nog dan bij de weekbladen Amsterdammer en Spectator het geval was, het licht op hen werpt als op een groep; de aangewezen weg voor jongeren, ook bij weinig talent, om tot erkenning te geraken. Zij echter gaven, vredigweg, in hun eerste jaargang verdienstelijke en schone dingen. En toch, één der stukken die later het meest als specifieke Nieuwe-Gids-kunst zouden worden opgevat, van dit jaar 1886, verscheen niet in het tijdschrift doch in brochurevorm, én in ... De Dietsche Warande! Het was Van Deyssel's roemrucht Over Literatuur. Het werd daar (p. 327) ingeleid door vader Thijm: ‘Uit de plaatsing van dit stuk is geen gevolgtrekking te maken omtrent de grenzen, die wij aan het nieuwste naturalisme en impressionisme wenschen gesteld te zien, noch omtrent de theorieën in 't algemeen, welke de kunst dienen te beheerschen.’ Het stuk stond er, door z'n negatieve elementen, zo ongeveer als dat van Barrès in De Nieuwe Gids tevoren. Niettemin hadden de jongeren, ondanks hun opzien tegen Netscher - en Kloos nam het, bij de bespreking van de brochure, voor diens Studie's naar het Naakt Model op - ontzag voor de er door Van Deyssel getoonde virtuositeit. Erens meldt in dit verband:
‘Kloos verscheen in die dagen op een avond bij Van Deyssel op zijn kamer. Hij kwam binnen met eenige plechtigheid en zeide niets anders dan: “Karel, ik bied je het mederedacteurschap aan van De Nieuwe Gids.” Daarop antwoordde Van Deyssel: “Willem, ik moet bedanken, ik wil vrij blijven.” Kloos zei hierop niets meer, maakte een buiging tot afscheid en ging weg met dezelfde langzame plechtigheid, waarmede hij was gekomen. Beiden hadden samen nog geen twintig woorden gesproken.’ (Inderdaad: 19).Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 216]
| |
In de bespreking van de beide kort na elkander verschenen geschriften, de novellenbundel en de brochure, spreidt Kloos zijn aardige wijsgerigheid ten toon en zegt daar reeds dat de onstuimigheid zal voorbijgaan en de tegenstanders vrienden worden; precies zoals Paap het later in Vincent Haman zou schilderen. Over twintig jaar, als Van Deyssel en Netscher allebei bekende figuren zullen zijn geworden, ziet hij ze al zitten onder één veranda, ‘zich den Hochheimer inschenkende uit dezelfde flesch, sprekende over de dagen die geweest zijn, en een van hen zal zeggen: Weet ge 't nog wel? en zij zullen elkander, met blijden weemoed, de bliksemende rhythmen herhalen, die de een den ander regenslingerde in de hartstochtelijkheid zijner ontembare jeugd.’ Wat Netscher betreft, Van Deyssel heeft door zijn ‘bommen en bloemfestoenen’ gemaakt dat zijn naam een plaats in de litteratuurgeschiedenis heeft gekregen. En al werkte hij voorlopig aan De Nieuwe Gids nog mee, de dag naderde waarop ook hij een brochure zou schrijven, Lastertongen, tegen Van Deyssel en Van der Goes in 1890 Ten Brink verdedigend; een overigens onbelangrijk pamflet. Dit over de eerste jaargang van het tijdschrift der jongeren. Hun schip, zoals Van Eeden het voorstelde, met Paap aan het roer - deze trad na het eerste jaar reeds af, het orgaan was hem niet revolutionair, niet radicaal genoeg; twee bijdragen van zijn hand waren ook door de mederedacteuren geweigerd; hij ging zich vooral aan de politiek wijden, werd in 1888 kandidaat voor de Tweede Kamer voor de radicale kiesvereniging en presideerde toen een meeting in het Paleis voor Volksvlijt: ‘het groote gebouw was stampvol en Paap was toen een belangrijk persoon’Ga naar voetnoot1 - het schip, met Paap aan het roer, met Albert in de mast en Kloos peinzend op de plecht, is nu het zeegat uit en al een eind de zee op ... het wordt nodig dat wij de bemanning nu op de keper bekijken. Niet om tot karakteristieken van hun werk te komen, maar om een betere kijk op dat werk te krijgen door de invloeden (verder) te beschouwen die ze ondergingen, de stromingen die hen vormden. |
|