De beweging van tachtig
(1963)–Gerben Colmjon– Auteursrechtelijk beschermdEen cultuurhistorische verkenning in de negentiende eeuw
[pagina 201]
| |
De oprichting van de Nieuwe Gids
| |
[pagina 202]
| |
nog zeggen dat de rol van Paap eigenlijk ten onrechte in het vergeetboek is geraakt. Slechts degenen, die het meemaakten, kunnen het nog weten. Zoo zei Van der Goes mij nog in 1931: “Als Paap er niet was geweest, dan zou de oprichting van De Nieuwe Gids nog niet zoo gauw zijn gebeurd, want Paap was de meest voortvarende, hij was de practische man, die den uitgever vond en de moeilijkheden van het contract overwon.” En dat is de waarheid. Men moge de waarde van zijn litteraire productie van vroeger en later dan al niet hoog schatten, het feit blijft bestaan, dat Paap de oprichting van De Nieuwe Gids op een zeker moment tot werkelijkheid heeft gemaakt.’ Blijkens een artikel ‘Lodewijk van Deyssel en zijn vrienden’ (dat slechts dient om over Kloos te verhandelen) in De Nieuwe Gids van october 1939, door Jeanne Reyneke van Stuwe, zou Erens zijn oordeel inzake Kloos' nietleiderschap hebben gewijzigd na de publikatie van zijn herinneringen als feuilletons in de courant. Maar, blijkens een brief van mevrouw. Erens-Bouvy, geschreven Oude Slot Heemstede, 10 januari 1939, in ons bezit, heeft hij zelf de definitieve tekst voor de, postuum verschenen, boek-uitgaaf nog gereedgemaakt, waaruit wij citeerden; teken dat hij zijn mening volkomen handhaafde.Ga naar voetnoot1 Belangrijk is, dat in De Nieuwe Gids van 1934 (I, p. 645) een brief van Kloos aan mr Lotsy is opgenomen, gedagtekend 17 februari 1887, die een heel ander geluid laat horen betreffende de oprichting ‘door Willem Kloos’. Nadat de schrijver vermeld heeft dat de voorlopige redactie in 1885 niets meer van Van Deyssel vernam, zegt Kloos in die brief: ... ‘stelde ik voor om Paap te vragen als 5e redacteur en de andere heeren hadden daar niets op tegen. Paap nam het aan, het plan lachte hem toe, en met den uitstekenden praktischen geest dien hij bezit, had hij spoedig de zaak met uitgever en drukker geregeld. Hij was toen de eigenlijke man, die handelde, de man.’Ga naar voetnoot2 De hierboven gesignaleerde negatie van Paap berust op rancune wegens het schrijven van de satire Vincent Haman, die de zwakheden van de Tachtigers meesterlijk belicht. De feiten in dit boek zijn alle verdicht, de sfeer is echter schitterend getroffen. Tekenend is het, dat nota bene dr W. Doorenbos het werk in bescherming nam, in een kritiek in 1898 in de Haagsche Courant, en verklaarde: | |
[pagina 203]
| |
‘Maar wie er buiten staat, zonder daarom geheel vreemd te zijn aan de gebeurtenissen der laatste twintig jaren, die ontdekt, dat Mr. Paap's streven hooger reikte dan het photografeeren van een groep voorbijgaande personen, wier namen een volgend geslacht niet eens meer zal kennen - dat hij, niet zonder deernis met de strijdmakkers zijner jeugd en met een weemoedig gevoel over de krachten die verloren gingen, een tijdvak heeft willen schilderen, en, bovenal, de oorzaken van het verval ... Mr. Willem Paap heeft met zijn “Vincent Haman” een moedig stuk geleverd.’
En Ter Braak, die in 1936 een nieuwe uitgave van de roman bezorgde en vorenstaand oordeel niet aanhaalt en in de opsomming van pogingen tot eerherstel van Paap van het drietal artikelen in De Litteraire Gids van mei en juni 1927 niet rept, Ter Braak zegt volkomen terecht in zijn inleiding, dat Paap een portret tekent van Willem Kloos in Moree ‘dat geen biograaf voorbij kan gaan zonder belachelijk onvolledig te zijn’. Dit portret nu verklaart de rust van Kloos als redactiesecretaris waarvan Erens spreekt, het diep in gedachten zitten, alles langs zich heen laten gaan en dan plotseling opschrikken, gelijk ook de bezoekers van de Regentesselaan in Den Haag dat hebben gekend. Paap en Kloos' biograaf De Raaf geven beiden dat beeld, waarbij er weinig plaats overblijft voor de indruk van een tijdschriftstichtende noch van een leiding gevende persoonlijkheid. Hiermee is wel het negligeren van Paap als de werkelijke oprichter voldoende duidelijk gemaakt. Ten overvloede heeft men nog een sprekend getuigenis in de briefkaart waarmee Van Eeden mededeling van de aanstaande oprichting van De Nieuwe Gids deed aan Jan Veth, op 8 juli 1885. Die luidt (afgedrukt bij Huizinga, Leven en Werk van Jan Veth, p. 20): ‘Daar steekt de Nieuwe Gids (ach! waarom niet Het Loodsje?) van wal. Paap aan 't roer. Kloos peinzend op de plecht. Albert in de mast. “En 't losgedonderd schot wenscht heil aan 't vaderland”!’ Dit aangaande de oprichting door Willem Kloos. Op het stuk van leidinggeven door hem - wat óók is opgedist en tot welke verkeerde voorstelling men kan geraken indien men, in stede van de jaargangen met het werk zelf te bestuderen, vragenlijsten aan het latere redactiesecretariaat zond zoals Donkersloot blijkbaar deed,Ga naar voetnoot1 het volgende van Erens (ed. Prick, pp. 185 en 186): | |
[pagina 204]
| |
‘Wanneer ik mij in mijn herinneringen verdiep en er een waarachtig beeld uit wil ophalen van de beweging van '80, die onze taal heeft vernieuwd, zie ik mij verplicht op te komen tegen de eerst in latere jaren (o.a. door Donker in zijn Vernieuwing onzer Poëzie) geuite bewering van een leiderschap in deze beweging door Willem Kloos. Neen, er was geen leider en ieder was evenveel pionier als de ander. In dien tijd heeft Kloos zelf nooit de leider willen zijn en als latere historici hem dat hebben gemaakt, dan heeft hij dat zich laten aanleunen. Wel zag Verwey in het begin in Kloos een leermeester; hij was toen nog heel jong, nauwelijks achttien jaar, maar spoedig ontwikkelde zich zijn individualiteit en hij vond zijn eigen geluid, dat mij zeer origineel leek. Ik meen mij te herinneren, dat ik het voor mijzelf noemde “het Bijbelsche geluid”. Zonder twijfel inspireerde hij zich veel op de lectuur van den Staten-bijbel. Hoewel ik alle polemiek uit deze herinneringen wil houden, die ik opschreef voor mijzelf, om voor mijzelf het voorbijgegane te herleven, zie ik mij nog verplicht te protesteeren tegen de enormiteit van Donkers bewering als zou “het proza van Verwey, v. Eeden, v.d. Goes, Paap, v. Deventer en anderen voor een goed deel door het voorbeeld van Willem Kloos zijn gevormd.” Kloos stelde zich na de oprichting van De Nieuwe Gids op een zekere manier als middelpunt op. Hij was een middelpunt in rust, dat een band was tusschen de verschillende medewerkers, zonder dat daarvan invloed uitging. De ideeën waren reeds rijp en ieder had zijn eigen inzicht, dacht en werkte voor zichzelf en bekommerde zich weinig om den ander en hoewel op sommige momenten de een zijn nut deed met de inzichten van den ander, waren al deze mannen meesters en niemand stond onder den invloed van den ander. Donkers bewering dat de grondgedachten van De Nieuwe Gids bijna alle door Kloos zouden zijn geformuleerd, zal menig oud-strijder van '80 hebben doen glimlachen. Die zoogenaamde grondgedachten zijn de leuzen die altijd in de gesprekken werden genoemd, zooals “L'art pour l'art”, “vorm en inhoud zijn één”. De uiting “kunst is passie” moet op rekening van v. Deyssel worden gesteld.’
Maurits Uyldert heeft in zijn De Jeugd van een Dichter (1948) op zijn beurt verklaard: ‘Leider in den eigenlijken zin van het woord is Kloos in het kader der Nieuwe-Gids-beweging nooit geweest.’ Hij vermeldt, dat Verwey in de eerste jaren veel van het secretariaatswerk deed. Zowel Jan Veth als | |
[pagina 205]
| |
Van Looy zonden toen hun bijdragen, voor het tijdschrift bestemd, aan Verwey; Van Looy zo op 30 juli 1886 uit Madrid met de woorden: ‘Ik stuur je deze twee sonnetten van de laatste tijd, die ik onderstel dat je in elk geval [zult willen lezen.] Zeg me wat er aan mankeert. Want al stuur ik een heele Odyssee aan de Gids Secretaris dan krijg ik toch geen antwoord’ (p. 156). En in een bizonder licht komt wel de ‘vriendschap’ tussen Kloos en Van Deyssel door een brief van laatstgenoemde van 12 januari 1888 uit Houffalize aan Verwey (pp. 156-157), met de passage: ‘Ik zal zoo vrij zijn, als je 't goed vind, mij in 't vervolg tot jouw te richten voor Nieuwe-Gids-korrespondenties, want de sekretaris schijnt het korrespondeeren met de auteurs van kopie voor zijn tijdschrift niet tot zijn taak te rekenen. Ik schreef hem althands in de laatste zes weken drie brieven, maar hij antwoordt op geen van de drie. Vooral het niet andwoorden op den eerste dier drie brieven, een lange van zoo een intiem karakter dat er dadelijk op geandwoord had moeten worden, is mij zeer onaangenaam geweest. Stel je voor, iemant daar je bij komt zitten en daar je je hart aan uitstort met vele innige vertrouwelijke mededeelingen en die, als je uitgepraat bent, net doet of je niets gezegd hebt en een eind ver met iemant anders van het gezelschap over andere dingen gaat zitten praten. - Het is heel plezierig een auteur te zijn en een stijl te schrijven als Kloos, maar een beetje welopgevoedheid te hebben is toch ook wel plezierig voor de menschen waarmêe je verkeert...’ Wat nu nog de financiële kant van de exploitatie van De Nieuwe Gids betreft, het volgende. Kloos zelf vertelt in het (eerste) jubileumnummer van het tijdschrift, in 1910, dat hij bij een dame die belang in hun groepje stelde op bezoek ging om financiële steun voor de oprichting te krijgen en dat hij een enveloppe van haar ontving die ƒ1000 bleek te bevatten. En, zegt hij, ‘Van Eeden wist bovendien, op overeenkomstige wijze, een dergelijke som los te krijgen, en het tijdschrift kon dus beginnen.’ Dus een tweede ƒ1000. Nu was de goede geefster van Kloos een zeer goede kennis van Veth (mevrouw Jolles-Singels) en Veth had namens haar en namens zichzelf steun toegezegd. (Frank van der Goes, de penningmeester van het blad, herinnerde hem daar ruim een jaar later aan, toen de kas leeg begon te raken en hij nu een beroep op Jan Veth deed, gelijk Huizinga verder vermeldt). Prinsen, in zijn Handboek, door in een noot te zeggen: ‘Over de historie van het bekende briefje van 1000 dat Kloos wist los te krijgen’ (volgt een verwijzing naar een plaats waar men ... niets daarover vindt doch gegevens van Emile Erens over | |
[pagina 206]
| |
‘Flanor’) wekt zo ten onrechte de indruk dat Kloos de man was die de uitgave financieel mogelijk maakte. Deze laatste heeft de onjuiste voorstelling van zaken niet alleen laten bestaan, maar ze is, zo niet van hem arkomstig dan toch door hem verbreid, in de conversatie, getuige de weergave bij De Raaf, zijn toegewijde biograaf, die in zijn gevaarte over de dichter op pagina 52 in een noot zegt: ‘Kloos kreeg ƒ1000 van een oude dame en ook Verwey en Van Eeden droegen iets bij.’ Dit ‘iets’ is fraai!Ga naar voetnoot1 Door 's-Gravesande's De geschiedenis van De Nieuwe Gids van 1955 is de toedracht helemaal helder geworden: op pagina 26 aldaar blijkt, dat Van Eeden ƒ500 wist los te krijgen van G. van Gennep (Van Eeden's aanstaande schoonmoeder was mevrouw Van Vloten-Van Gennep) en eenzelfde bedrag van de uitgever W. Versluys. Drie jaar later blijken er nog zes andere aandeelhouders te zijn, elk voor ƒ250: Van Eeden zelf, Willem Witsen, P.L. Tak, F.M. Wibaut, C.V. Gerritsen en mevrouw M. de Gijselaer, een familielid van mevrouw Van Vloten (p. 28). De redacteuren waren evenwel contractueel de eigenaars; Van der Goes spreekt, nog wat later - wanneer er naar het schijnt nog eens ƒ500 is binnengekomen - van ‘de vier eigenaars’: Kloos, Van Eeden, Verwey en Van der Goes, en zegt: ‘Bovendien is juridisch de zaak volkomen duidelijk: wij zijn eigenaar, kunnen onze rechten bewijzen, en zijn aansprakelijk voor de geleende ƒ4000.’Ga naar voetnoot2 Het verhaal van het ‘briefje van 1000’ van Kloos is echter zeer levensvatbaar gebleken en heeft bij menigeen de indruk gewekt dat het de dromerige Willem Kloos was die de uitgave van het tijdschrift mogelijk wist te maken. |
|