| |
| |
| |
Vierde bedrijf
In de burchthal
Eerste Toneel
SIEGFRIED - GOLO - FULCO
SIEGFRIED en GOLO komen met FULCO op. SIEGFRIED ziet er verouderd uit, hij is bleek en mager in het gezicht, en helemaal niet meer de Siegfried uit het eerste bedrijf. Ook GOLO is verouderd. In de eerste scène spant hij zich met FULCO tot opgewektheid in, maar men voelt, dat het kunstmatig is.
Mijn onderjagermeesters zijn met hun mannen al dagen in de wouden van de Ardennen. Ze zetten een jacht voor vele dagen uit. Ze sporen de verblijfplaatsen van het grote wild op en graven de valkuilen. En ze hebben opdracht de nachtverblijven en kampplaatsen in orde te brengen.
In de wapensmidse zijn de mannen weer eens druk aan het werk. Ze zingen het hoogste lied. De wapenmeester heeft de prachtigste verzameling eikenhouten speren met messcherpe stalen klingen, ahornbogen, waarvan de taaie pezen blijven zoemen als de pijl is weggesnord, - en de vangnetten worden nagezien en met veren en bladerentakken versierd! We jagen op elanden, dassen, buffels, en bevers en wilde zwijnen!
Ik verheug me op de komst van de gasten. De ridders van de burchten langs den Rijn, Adolf, Childerik en Gildebert, hebben boodschappers gestuurd, dat ze
| |
| |
met hun edelknapen aan de jacht meedoen. Ook Boudewijn en Ewald. De vervaarlijke Wiand daagt uit, wie de meeste buffels en everzwijnen zal vellen en vraagt een paar ossewagens voor zich alleen, om zijn buit te vervoeren. (geeft Siegfried slag op den schouder:) Neem de uitdaging aan! We zullen op Seneca's aanraden Diana, de schone jachtgodin, aanroepen, dat zij u bijstaat en de wagens, die uw buit vervoeren, doet kreunen onder hun last!
(lacht even mee:) Ja, ja....
En als we terugkomen vinden we een tafel, waarvan de gasten, zijn ze eenmaal aangezeten, voorlopig niet zullen opstaan. Aan mede en wijn is er genoeg, vaten vol in de kelders. En van den wijn de zwaarste en beste!
Kom. Ik verwacht mijn mannen terug. (gaat heen:) Ik heb mijn handen vol aan de voorbereiding. (af.)
| |
Tweede Toneel
SIEGFRIED - GOLO
Er is ineens een hinderlijke stilte.
De spanningen van de jacht, het verblijf van dagen en nachten in de wilde natuur, zullen u goed doen, heer Siegfried.
(maakt afwerend gebaar met de hand.) Je geeft je alle moeite om voor afleiding te zorgen, Golo. Maar tegen de jacht zie ik op. De feesten maken me moe. En in de lege uren tussen de feesten in kom ik met mijn ziel niet in het reine.
(andere toon:) Waarom komt u er steeds op terug.
Omdat het me nooit met rust laat.
Stilte
| |
| |
Toen ge zes jaren geleden hier op een draagbaar werd binnengedragen, waart ge een gebroken man, Siegfried. Maar ik zag tot mijn innige blijdschap, dat uw krachtige gestel u hielp bij uw genezing. Gij werd weer de oude ridder, sterk, gevreesd en onoverwinnelijk in de wedkampen, waar je weer aan mee ging doen. Ik geloofde, dat het gebeurde een man als u niet blijvend van binnen kon hebben gebroken. En ik heb op uw veerkracht vertrouwd, heer Siegfried.
Ja, dat weet ik, Golo. Je hebt gezegd, dat je wilde, dat ik bij mijn terugkomst zou ademen, zoals je 't noemde, in een gereinigde lucht, - waar niets nog aan Genoveva zou herinneren. Toen ik een enkelen keer mijn mensen naar een of andere bijzonderheid over haar vroeg, stond ik beschaamd over mijn vraag, en zij zwegen.
Nee. Je voelt integendeel, dat ze erop bedacht zijn, erover te moeten zwijgen.
Ze zouden u alleen maar pijnlijke dingen kunnen zeggen, die ze zelf in hun trouw aan u het liefst net zo gauw willen vergeten als ze willen, dat gij ze vergeet.
Ik zou die twee - die Bertram en Diederik hebben willen vragen, hoe het gebeurd is. Hoe Genoveva zich hield. Of ze zwak of moedig was....
Zij heeft voor de beulen haar schuld bekend.
Ja, maar dat kan ik niet vragen. Vlak voor mijn terugkomst zijn ze gevlucht.
Ik heb overal naar hen laten zoeken en navraag laten doen en een prijs op hun gevangenneming gesteld. Maar tevergeefs.
Omdat ze uw bevel hebben uitgevoerd, zullen ze u niet onder ogen hebben durven komen uit angst voor
| |
| |
een van die onbesuisdheden van hun burchtheer, waarvan ze wel eens getuige zijn geweest!
(zit met het hoofd in de armen. Na een stilte:) Gister was ik bij Genoveva's volgjuffers en vroeg daar naar de laatste dagen van de burchtgravin. Zij werden bang, en ik had weer dat gevoel van schaamte onder het verwijt van hun zwijgen. Maar de moedigste zei, dat de burchtgravin was gestorven als een heilige. Toen begon ze te schreien en haar vriendinnen konden haar niet tot bedaren brengen. Waarom deed ze zo?
Omdat ze voelde, als ze nader ondervraagd zou worden, niet opgewassen te zullen zijn tegen de verzinsels en leugens, die zij dan zou moeten vertellen.
Zelf stond ik als een geslagen hond. Die vrouwen, Golo, hebben maar een droevig leven in hun afzondering. Zouden we niet beter doen, ze naar Brabant terug te laten gaan?
Dat moet ik u blijven ontraden, heer Siegfried. In Brabant weten ze niet anders, dan dat Genoveva een natuurlijken dood is gestorven. Dit heb ik in overleg met u zelf gedaan in een bericht, waarin ik ook van haar dodelijke ziekte heb gesproken. De omstandigheden waren ons gunstig, omdat de hertog van Brabant, in oorlog met de opstandige Saksen, geen rouwbezoek op den burcht kon brengen. En kort daarna is hijzelf gestorven. Komen de vrouwen in Brabant terug, dan zullen ze u in grote moeilijkheden brengen. Want ze hebben het minnespel van de burchtgravin beschermd en verborgen gehouden en later een hele samenzwering beraamd, om voor Genoveva's onschuld te getuigen. In mijn waakzaamheid voor uw riddereer was ik wel genoodzaakt, ze van de anderen afgezonderd onder bewaking te houden in het oude gedeelte van den burcht.
| |
| |
In de kapel zit ik tegenover de plaats, waar de Madonna naar Genoveva's beeltenis is overgeschilderd met een voorstelling van Christus aan het kruis. Het is net alsof uit de ogen van Christus, die van Genoveva mij aankijken....
Ik kan die schildering ook weer laten verwijderen.
Nee, doe dat niet. - Het zou ook niet helpen. Jij, Golo, die dikwijls kunt verklaren wat onverklaarbaar lijkt, weet jij, hoe het komt, dat, nadat je in den burcht àlles verwijderd hebt van Genoveva, héél de burcht vòl is van Genoveva?
(beheerst moeilijk zijn ontsteltenis, hij herkent zijn eigen angstgevoel:) Heel.... de burcht vol van Genoveva?
Ja. Alsof ze levend staat achter het zwijgen van onze mensen. Alsof ze schreit in de tranen van haar vrouwen en alsof ze kijkt uit de ogen van het kruisbeeld. (Stilte, - voor zich uitstarend, mijmerend:) Ze heeft me, vóór ik vertrok, een droom verteld.... (Andere toon:) Het is alsof zij na haar dood hier altijd terug is, om mij haar gezicht te laten zien.
Zij heeft daarop gezinspeeld.
Zij dacht, haar straf te kunnen ontlopen als gij alleen maar haar onschuldig gelaat zoudt zien.... Zij zei, dat ze dan, zelfs zonder één woord, er in zou slagen u te doen geloven, dat Drago's bastaard uw kind was... Zó vertrouwde zij op dat onschuldige uiterlijk...
Stilte
Drago's bastaard.... (Na een stilte:) Jij met je kennis van wat er omgaat in iemands ziel, weet jij, hoe het komt, dat ik eerder de zes jaren zonder Genoveva kan vergeten, en.... eerder Drago's bastaard, dan de maanden daarvóór, toen Genoveva burchtvrouwe was?
| |
| |
Ik zal de eerste zijn, die toestemt, dat Genoveva's engelachtige en reine verschijning bekoorlijk was. Het misleidde ook mij. Want het was niets dan het uiterlijke kleed van die weke, verborgen zinnelijkheid, die de zinnelijkheid is van de vromen. Maar daarom was ze ook geen vrouw voor u. Ge moest uw onstuimigheid intomen tot het weekhartige minnespel van een bloden knaap. Naturen als Drago vinden daar een verhoogd genoegen in. - Dan zijn er op onze feesten andere vrouwen geweest, schoonheden vol gloed en vuur, die uw hartstocht niet zouden hebben ingetoomd, maar u dat zeldzame liefdesgeluk zouden hebben gegeven, waarvan ik u dikwijls gesproken heb en dat u de tengere en zwakke plant van Genoveva's liefde gauw zou hebben doen vergeten.
Nee, Golo, niets kan mij die doen vergeten....
Wees een màn, heer Siegfried, zoals ge 't tegen de Saracenen waart. Zoals ge dat in de wedkampen zijt. Tegenover vrouwen zijt ge te week. Daarom zijt ge te week in uw herinneringen aan Genoveva. - (na een stilte:) Wees een màn, zoals ge waart toen ge niet aarzelde uw diepbeledigde riddereer te wreken!
(bitter:) Was ik toen een man? Ik vergeef me niet, dat ik haar schuld niet zelf heb onderzocht.
Dat hebt ge gedaan. Ik heb u alles voorgelegd.
Ik had haar zelf moeten horen.
Waartoe? Ge hadt haar alleen maar tijd gelaten, listig haar leugens te beramen. Dan hadt ge haar òf geloofd en haar gespaard en zoudt ge nu als de bedrogen echtgenoot aan haar zijde leven met een kind dat niet uw kind was, en in de keuken maakten ze zich vrolijk over u. Of ge hadt haar doorzien en dezelfde waarheid ontdekt, waarop haar vonnis even onherroepelijk was geweest als nu. Wat wilt ge dan?
Dan was mijn geweten gerustgesteld. In de uren
| |
| |
van stilte is het mij een slecht teken, dat we zoveel rumoer nodig hebben, om ons geweten te bedwelmen en in slaap te wiegen.
Ons geweten? Het mijne is volmaakt gerust. Laat u toch niet vertederen door de herinneringen aan den tijd vóór ge Genoveva hebt leren kennen in haar ware gedaante. Ge hebt gezien, hoe bedrieglijk haar reinheid was. In haar eenzaamheid was zij niet bestand tegen de dweepzieke gevoelens, waarin zij, vroom als zij was, voortdurend de aanraking zocht met Drago, als den meest geschikte om haar intieme gedachten mee uit te wisselen. Drago heeft daar misbruik van gemaakt. En zij leende zich voor het minnespel, dat er het gevolg van was. Ik kan me nog altijd niet vergeven, dat ik niet beter heb gelet op de ergernis, die haar gedrag al gauw na haar vertrek gaf. Ze liet zich door Drago alleen aan tafel bedienen. Ze las met hem. Ze wandelde met hem langs de rivier, nadat ze haar meisjes naar huis had gestuurd. Drago zelf beriep er zich op bij mij, dat hij op groten voet van vertrouwelijkheid met haar stond en dat hij haar langer kende dan gij.
Waarom waarschuwde je me niet?....
Omdat ik niet op mijn hoede was. Hij vertelde me zelfs, dat hij wist, dat haar slaapkamer nooit was gesloten.
O, als hij nog leefde....
Om er zeker van te zijn? Ik zweer u, dat hij mij dit heeft gezegd.
Omdat het bij mij niet kòn opkomen, aan de reinheid van Genoveva te twijfelen. Totdat op een waarschuwing van anderen de brutale feiten mijn vertrouwen diep beschaamden en mij de bewijzen in handen gaven, wat het vertrouwelijke samenzijn met Drago
| |
| |
betekende: de ontering van uw echtelijke bed, waarvan de geboorte van Drago's bastaard het overtuigende bewijs is. Ge hadt haar na haar vonnis berooid, met kaalgeschoren hoofd en barvoets weg kunnen sturen. Dat was geen zachter vonnis voor haar geweest, en zij zou uw openbare schande zijn geworden. Daarom is het goed, dat zij in alle stilte uit den weg is geruimd.
(vertwijfeld:) Drago's bastaard.... Drago's bastaard.... O, die verdòèmde Drago....
| |
Derde Toneel
SIEGFRIED - GOLO - FREDEGUNDE
(komt op, bleek en star:) De burchtgraaf wordt in zijn kamer verwacht.
SIEGFRIED en GOLO zijn beiden onder den indruk van haar verschijning en haar toon.
SIEGFRIED (kijkt haar aan, kijkt Golo aan, dan maakt hij een eind aan zijn aarzeling en gaat vhtg naar binnen.)
| |
Vierde Toneel
GOLO - FREDEGUNDE
(onzeker, en geprikkeld door zijn gesprek met Siegfried:) Ben jij het, die een boodschap aan den burchtgraaf moet brengen?
Deze moest ik hem brengen.
Wat heb je, Fredegunde? Je loopt den laatsten tijd rond als een schim, - met een houding, alsof men je God weet wat heeft aangedaan.
God weet, wat ik mezelf heb aangedaan.
Wat bedoel je? Wat heb je toch?
Wat ik heb? Ik lijd. Ik kan er geen ander woord voor vinden, dan dat ik lijd. Je zei, dat ik loop
| |
| |
als een schim. Ik zie mijn eigen schim. Het is, alsof ik twee naturen heb en in een ander ik naast de schim van mijn eigen ik loop.
Het ene ik wil vergeten. Het andere ik zegt: je kunt niet vergeten. Het ene ik is goed noch slecht. Het koos, meer uit eerzucht dan uit liefde, blindelings partij voor het kind, dat het gestorven kind verving, tégen het lot, waarin het verstrikt raakte. Het andere ik schreit om goed te zijn. (Zeer bedroefd:) Dat schreit om Genoveva. Maar het schreit tevergeefs. Het is tegen het ene ik niet opgewassen.
Je spreekt wartaal, Fredegunde.
Nee, ik denk, dat je iets van je zelf erin herkent.
Vroeger heeft bij jou ook het ene ik met ontzetting het andere in het gezicht gezien. En je bent nu ook maar niet alleen het ene ik, - want het andere wreekt zich. Je schreeuwt in je angstdromen 's nachts, en dan roep je twee namen, die hoor je jezelf nog roepen als je wakker wordt, - Drago en Genoveva....
(hees:) Hoe weet jij dat?
Omdat ik 's nachts naast mijn schim aan je deur heb gestaan en zelf in ontzetting de namen fluisterde, die jij in je dóódsangst hadt geroepen....
Ik weet, dat je 's nachts je bed uitkomt en rondsluipt. Je ziet hersenschimmen. Wees voorzichtig, Fredegunde. Jij staat hier buiten. Het is mogelijk, dat wij, om te voorkomen dat Genoveva mij zou beschuldigen, een ogenblik eraan hebben gedacht, een draad van het lot, zoals jij het noemde, zelf in handen te nemen, - een gedachte, die voorbij zou zijn gegaan. Maar toen had het lot zelf al beslist en sloeg toe, zó gruwelijk, dat het verklaarbaar is, dat de herinnering
| |
| |
eraan soms nog opdoemt in een angstbeeld van mijn dromen. Zie dit alles toch in. En kwel jezelf en mij niet.
(wanhopig:) Ik lijd. Ik lijd. Ik lijd. En schuld lijdt gruwelijker dan onschuld. Onschuld heeft in zichzelf de kracht lijden te dragen. Schuld lijdt ondraaglijk. Mijn ene ik bidt nog altijd om te kunnen bidden. Tot niets, tot niets ben ik in staat. (herstelt zich enigszins, nu weer als verstard, en onheilspellend:) Maar, net als het ene ik vroeger, heeft nu toch ook het àndere ik een draad van het weefsel van het lot genomen, en dien in de hand van een ander gelegd....
(geschrokken:) Wat in Godsnaam bedoel je, Fredegunde?
| |
Vijfde Toneel
GOLO - FREDEGUNDE SIEGFRIED
(heftig bewogen, een brief in de hand, tot Fredegunde:) Wist jij, welke boodschap mij in mijn kamer wachtte?
(kijkt op den brief:) Een brief van Genoveva....
Wie heeft die brief daar neergelegd?
Ik. (na een stilte:) Ik was in het oude gedeelte van den burcht. Egberta wist zich geen raad, omdat zij, toen u gister daarbinnen was, heer burchtvoogd, in hare verwarring u dezen brief, dien zij bewaard had, niet had durven geven.... uit angst voor den burchtvoogd.... en voor u.... Ik heb haar getroost, den brief genomen en beloofd, dien in uw kamer te leggen.... Toen trof ik u hier....
Stilte
| |
| |
(tot Fredegunde:) Laat ons alleen.
(gaat heen in haar starre houding.)
| |
Zesde Toneel
GOLO - SIEGFRIED
(somber dreigend:) Burchtvoogd, - hier zul je mij een verklaring van moeten geven. Ik stond als van den bliksem geslagen met dien brief in mijn hand, - een brief van een dóde. Genoveva schreef hem in de gevangenis. Ze gaf hem Egberta ( leest:) ‘Aan mijn heer gemaal en allerliefste Siegfried!’ - Waarom heeft die brief mij niet bereikt?
Waarom zou ik u rekenschap moeten geven van een brief, dien de gravin u heeft geschreven?
Omdat deze brief je ontmaskert en eindelijk mijn ogen opent!
Maar waarvoor opent hij dan eindelijk uw ogen?
(uitbarstend:) Voor jouw schuld, laffe ellendeling! (zich bedwingend, smartelijk:) En voor de onschuld van Genoveva. Jij zelf hebt haar willen verleiden haar trouw te breken. En toen je dat niet lukte, niet kòn lukken, nóóit, nóóit - toen heb je haar met den lafsten en afschuwelijksten laster beschuldigd, dat ze met een ander de misdaad had begaan, waartoe je haar zelf niet verleiden kon. Zij zweert mij in dezen brief bij God, dat zij mij trouw geweest is en dat haar kind het mijne is. Zij bidt om hulp in haar nood. En ze schrijft, dat, als mijn hulp te laat zou komen, zij zich aan God beveelt en omwille van haar liefde en haar trouw haar lijden zal dulden en zal sterven, biddend, dat haar onschuld ééns aan het licht zal komen. Zij schrijft mij, dat zij mij blijft liefhebben, mij mijn verblindheid vergeeft, en, bij God, zij vraagt zelfs genade voor jou. (dreigend naar hem toe:) O God, - jij
| |
| |
hebt mij mijn vrouw en mijn kind doen vermoorden. Je zult je verantwoorden, vóór ik je, (hij heeft zijn dolk gegrepen)....
(beheerst zich nu geheel en deinst geen stap terug:) Goed. Ik zal mij verantwoorden. Maar kom eerst tot u zelf. Ik begrijp, dat het vinden van den brief zelf u ontstelt. Ik begrijp niet, dat de inhoud van den brief u zo ontstellen kan.
(gesmoord:) Verantwoord je! Waarom hield je den inhoud van dien brief voor me verborgen!
Den inhoud van dien brief hèb ik niet voor u verborgen gehouden. Hij was u bekend. Heb ik één ogenblik geaarzeld u te zeggen, dat de burchtgravin en haar gezellinnen, toen het misdrijf ontdekt was, mij beschuldigden en mij bij u in ongenade wilden brengen, om zó de straf te ontlopen? Ge wist dus, dat ze haar schuld ontkende. Waarom maakt het nu zó'n indruk op u, dat in hartverscheurende woorden te lezen? Elke echtbreekster, door anderen dan door haar echtgenoot betrapt, bezweert haar man, dat zij onschuldig is. Overspel is altijd het spel van het geheim en van de sluwe leugen. De echtbreekster, die immers reeds gewend is haar man te bedriegen, weet heus wel de hartbrekende woorden te vinden, waarmee ze voelt, hem te kunnen vermurwen. Als ik al op de monsterachtige gedachte zou hebben kùnnen komen, de burchtgravin, die ik zelf zó hoog schatte, zonder enigen grond, van zó'n zwaar misdrijf te beschuldigen, hoe had dan iemand als gij dien afschuwelijken laster van iemand als Genoveva kunnen geloven?
O, God, o God! - Ik lag doodziek, met etterende wonden in ijlkoortsen.....
Dan had nog een inwendige stem u moeten waarschuwen, het vonnis uit te stellen.
Had ik het maar gedaan. Had ik het maar gedaan.
| |
| |
Ge deedt het niet, omdat ge wist, dat het geen laster was. Ge weet, hoe zwaar het mij is gevallen, u in te lichten, waartoe ik alleen besloot, omdat méér dan het lot van een overspelige, mij de eer van mijn burchtheer na aan het hart lag, die zijn echtgenote onder mijn hoede had gesteld en voor wie het onwaardig was naar een echtbreekster terug te keren. En als de woorden in dien brief nu zó'n indruk op u maken, - heeft uw echtgenote, na de ontdekking en uit haar roes ontwaakt, niet zelf haar daad zó verafschuwd en verfoeid, dat ze in den brief, dien zij u schreef er zich van ontlast en bevrijcl voelde, om u opnieuw haar liefde te kunnen betuigen, die weer àlles voor haar werd, juist omdat ze die door haar schuld had verloren? Daarmee maakt ze het schandebewijs niet ongedaan van haar bastaard, - die tien maanden na uw vertrek op den burcht is geboren....
Stilte
(zit gemarteld neer, het hoofd in de handen.)
Alles wat u voorgelegd kon worden is u indertijd vóór uw beslissing voorgelegd. Voor de dingmannen waren de bewijzen tegen Drago en de burchtgravin verpletterend. Aan de beulen heeft ze, u om vergiffenis smekend, haar schuld bekend. Hoe kan na alles die brief u nog zo ontstellen? Ik, die op de hoogte was van die beschuldiging en ze u zelf vertelde en die wist, hoe de vrouwen van de burchtgravin tegen mij samenspannen, ik ben gebleven. Zegt u dat niet genoeg? Ziedaar mijn verantwoording!
Stilte
Je spreekt van de listigheid van Genoveva, om in haar brief de woorden te vinden, die mij vermurwen.... Nee, zó schrijft een echtbreekster niet.... de
| |
| |
woorden zijn oprecht en gaan mij door de ziel. Maar jij hebt een listigheid van tong, glad en scherp, je mengt honing en venijn.
Als ik niet goed heb gedaan in uw ogen, stuur me dan als een slecht dienaar weg, - en ik vertrek.
(snel:) Je vertrekt niet. Je blijft hier. Ik zal niet overijld handelen. Maar ga naar het verblijf van Genoveva's vrouwen. Zij mogen niet langer worden afgezonderd en ik stuur ze ook niet naar Brabant terug. Maar van dit ogenblik af zijn zij vrij op den burcht als ieder ander en zullen met alle onderscheiding worden behandeld. En ik zal ze allen horen, en ook de anderen, over de burchtgravin en over den burchtvoogd - tot ik àlles weet wat er gebeurd is - Dan zal ik mijn maatregelen nemen en over je beslissen. (Tot Golo, die aarzelt:) Doe wat ik je gezegd heb.
| |
Zevende Toneel
SIEGFRIED (alleen.)
(neemt Genoveva's brief, leest dien weer, dan kijkt hij op:) Genoveva, je woorden kunnen geen leugen zijn. Bij je heilige nagedachtenis zweer ik je, dat je onschuld aan het licht zal komen. Maar dan komt ook mijn schuld aan het licht, - die al lang voor me vaststaat.... Ik heb het liefste, het kostbaarste, het heiligste vermoord, wat ik bezat.... Ik heb mijn vrouw en mijn kind vermoord. Hoe heb ik mijn ziel zó kunnen laten vergiftigen door wie jou kwaad wilde, Genoveva en zo verblind kunnen zijn. Tien maanden na mijn vertrek is het kind geboren. (In grote ontzetting:) Waarom werden allen toen opgesloten en bewaakt, zodat niemand van de geboorte weet?.... O, dat ik toen je brief had gehad en je te hulp was gekomen.
Stilte
| |
| |
| |
Achtste Toneel
SIEGFRIED - BEDIENDE
Twee onderjagermeesters zijn uit de Ardennen teruggekeerd en vragen u te spreken.
Stuur hen naar den jagermeester Fulco.
Ze hebben gevraagd, u te zeggen, dat zij een persoonlijke boodschap voor u hebben.
| |
Negende Toneel
SIEGFRIED
(opnieuw in nadenken:) Mijn Genoveva, mijn lieve, zuivere, heilige.... In je brief vergeef je me en vraag je me, aan je te denken als aan de echtgenote, die mij boven alles liefhad. (hoofd in de handen, volkomen vertwijfeld.)
| |
Tiende Toneel
SIEGFRIED TWEE ONDERJAGERMEESTERS
Stilte
Eerste Onderjagermeester:
Wij komen uit de Ardennen waar wij de jacht hebben uitgezet.
Welke boodschap hebt gij mij te brengen?
Eerste Onderjagermeester:
Diep in de bossen van de Ardennen, dagreizen van hier, zagen wij een knaap, een kleinen woudloper, op blote voeten, in een dierenvacht gekleed en met wilde haren. Hij vluchtte voor ons. Wij gingen hem na. Hij scheen geen hindernis te kennen. Maar wij bleven hem op het spoor en kwa-
| |
| |
men op een open plek in het bos bij een beekje. Daar vluchtte de jongen een hol in, tussen omgevallen boomstammen van zancl en klei gemaakt en met takken bedekt. Er was een vrouw naar buiten gekomen, de moeder van het kind, die onze blaffende honden wilde verjagen.
Een kolenbrandster? Een woudloopster?
Eerste Onderjagermeester:
Ze zag er verschrikkelijk uit, bleek, met lange haren, in een rafelig kleed, dat zij uit boomvezels en biezen had gevlochten. Wij wisten niet, of zij een geest of een menselijk wezen was. Wij sloegen een kruis. Maar toen wees ze omhoog, boven den ingang van haar hol. En daar zagen we een kruis, van geschilde takken gemaakt. Toen wij vroegen, of zij een verschijning of een mens was, zei ze in onze taal, dat zij een christin was en al jaren hier leefde als kluizenares, omdat boze mensen haar uit de wereld hadden weggejaagd. Zij vroeg ons binnen te komen. Zij had een opgehoogde legerstede van sparrenaalden en gedroogd gras en tussen ruwe stenen had ze een klein vuur, dat ze maakte met vermolmd en zwavelig hout. Tegen het jongetje zei ze: Dit zijn nu mensen uit de mensenwereld, waarvan ik je verteld heb, en waar ook veel kinderen zijn. Toen zij hoorde, vanwaar wij kwamen, zei ze, dat zij den burcht kende. Zij vroeg naar u.
(verbaasd:) Kende ze mij?
Tweede Onderjagermeester:
Zij zei, dat ze den paltzgraaf kende. Zij had ook het kind van den burcht verteld. Toen wij weggingen wilde het kind met ons mee. Het hield bij zijn moeder zó lang aan, dat zij toegaf. Wij hebben haar toen met haar kind op een ossewagen meegenomen en na een dagreis haar op een burchthoeve gebracht, waar zij en haar kind zijn gevoed en verzorgd, en ze hebben er ook kleren gekregen. Op onze terugreis namen we haar mee. Zij kende de
| |
| |
streek, waarin zij kwam, terug. Toen ze den burcht zag, begon zij te schreien. Toen vroeg zij, of Golo nog altijd burchtvoogd was.
Kende zij ook den burchtvoogd?
Tweede Onderjagermeester:
Ja, heer paltzgraaf, zij scheen hem te kennen.
Eerste Onderjagermeester:
Toen zij van ons hoorde, dat hij nog altijd burchtvoogd was, wilde zij niet verder mee. Zij vroeg ons, eerst aan den paltzgraaf zèlf te vragen, of zij mocht komen. Nu wacht ze, beneden, tot wij uw antwoord brengen.
Eerste Onderjagermeester:
We hadden haar gezegd, dat als u haar niet wilde zien, zij toch niet terughoefde, omdat we haar met haar kind dan een van ons allen in ons huis zouden nemen of in het dorp zouden onderbrengen. Maar ze zei: als ik niet mag komen waar ik hoor, dan ga ik met mijn kind naar de wildernis terug.
Stilte
(tot eerste onderjagermeester:) Haal jij haar hier.
| |
Elfde Toneel
SIEGFRIED TWEEDE ONDERJAGERMEESTER
Tweede Onderjagermeester:
Ja, heer paltzgraaf.
Tweede Onderjagermeester:
Om te zien van gestalte is zij niet oud. Maar zij is mager. En haar haren zijn grijs.
| |
| |
(voor zich heen:) Is zij een bedriegster, die (zacht:) misschien van de burchtgravin gehoord heeft.... een zwerfster, die hier ooit onderdak heeft gehad in het bediendenverblijf....
Tweede Onderjagermeester:
Een bedriegster is zij vast en zeker niet. Zij leek meer een heilige kluizenares. Voor ze met ons meeging knielde ze op den vloer van haar hut. Het kind moest ook op zijn knieën zitten en ze zei hem zachtjes zijn gebed voor. Ik hoorde haar duidelijk zeggen, dat zij God dankte voor zijn tussenkomst en dat, als Hij haar verder zou beschermen, zij op de plaats van haar hut een woudkapel zou laten bouwen. Toen kuste ze een kruis van takken, dat zij ook boven haar legerstede had hangen, en ook het kind kuste dit kruis ten afscheid. Toen gingen zij en het kind met ons mee. Ze had ook nog op haar vuur in een uitgeholden steen melk voor ons gekookt. Die melk was van een hertekoe. Zij vertelde ons, dat, toen zij vóór jaren in het woud kwam, door een wonder Gods haar kind door een hertekoe, die haar kalf had verloren, was gevoed en dat zij ook verder altijd melk van de hertekoe had gehad, beukenoten, hazelnoten en wortels uit het bos, dat de zomers heerlijk waren, maar de winters verschrikkelijk, maar dat haar kind en zij zich met vellen van door wolven gedode dieren hadden kunnen dekken, dat ze 's zomers zorgde voor veel hout voor den winter; en vuur maken, zei ze, had ze vroeger van jagers in Brabant geleerd.
(heeft met aandacht geluisterd, nu stil voor zich uit:) In Brabant.... Zij heeft van de burchtgravin gehoord.
| |
| |
| |
Twaalfde Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK EERSTE EN TWEEDE ONDERJAGERMEESTER, EEN PAAR JACHTKNECHTEN
DE EERSTE ONDERJAGERMEESTER, gevolgd door een paar JACHTKNECHTEN, keert terug met GENOVEVA en DOGENRIJK.
GENOVEVA ziet eruit, zoals de onderjagermeester zei: bleek en met reeds grijze haren. Maar zij heeft de fierheid van gestalte noch vooral haar innerlijke kracht verloren. Zij is gewoon gekleed, met een grauw getinte mantel. DOGENRIJK, een ferm, in het woud gehard kereltje, bruin in het gezicht, kan een vacht van een hert of iets dergelijks dragen. Hij heeft een weinig verzorgde krullekop.
Stilte
(opgestaan, kijkt naar Genoveva.)
(beantwoordt diep bewogen zijn blik.)
Siegfried, herken je je Genoveva niet?
(op zijn hoede:) Doden staan niet op uit hun graf, om terug te komen in het leven.
Door de tussenkomst van God staan ongelukkigen wel op uit hun ellende. Siegfried, moet je je zoon niet zien en omhelzen?
Hoe zou jij mijn Genoveva en je kind mijn zoon kunnen zijn, die zes jaren geleden werden gedood?
Zij, die ons moesten doden, hadden medelijden met mij en mijn kind en spaarden ons het leven.
(een stap nader:) Maar als het leven van Genoveva en haar kind gespaard zouden zijn, waarom is zij dan niet met haar kind naar den burcht terugkomen?
Omdat de beulen, bang voor de gevolgen van
| |
| |
ongehoorzaamheid aan het bevel dat hun gegeven was, mij bij het heilig kruis deden zweren, nooit uit mijzelf naar den burcht te gaan.
Je bent op de hoogte van mijn ongeluk en het lot van de burchtgravin. Weet je van den brief, dien zij mij schreef?
Die kon je niet bereiken. Ik gaf hem mijn vertrouwde Egberta in handen.
Zij kon hem mij niet geven. Fredegunde gaf hem mij.
Zij was het, die de beulen tegen hield, hen bezwoer in mijn kind jouw trekken te herkennen en hen dreigde met een drievoudig wee, als ze mij en het kind van den paltzgraaf zouden doden. Geloof je Genoveva's brief?
Woord voor woord heeft mij overtuigd en mijn arme ziel in mijn rouw om haar beschaamd.
(innig gelukkig:) O God. (stilte, neemt ring van den vinger:) Siegfried herken je dezen ring?
(nu dicht bij haar, neemt den ring:) Dit is de ring, dien ik op onzen bruidsdag aan mijn Genoveva gaf....
(plaatst Dogenrijk voor hem:) Zie het gezicht van je kind, of je er je trekken in herkent.
(nog kijkend naar den ring, staart nu naar Dogenrijk.)
Vanaf dat zijn kleine mond de eerste klanken vormde leerde ik hem iederen dag onze zoete taal. Het eerst het woord: moeder. Toen ik, opdat hij het weten zou als hij alleen zou staan, hem vertelde, dat hij een edelmans kind was, heb ik hem den anderen naam geleerd. - Dogenrijk?
Stilte
| |
| |
(naar haar opkijkend:) Moeder?
Dat is de edelman, waarvan ik je verteld heb, dat je zijn zoon bent. Wat heb je me beloofd hem te zeggen?
Stilte
(opkijkend naar Siegfried:) Vader!
(pakt den knaap bij de schouders, tast even het lichaampje van het kind af. Dan neemt hij het kleine gezicht in zijn handen, staart erin en fluistert:) mijn zoon.... (Hij legt een arm om het kind, en met het kind tegen hem aan staat hij nu vlak bij Genoveva:) Maar je bent Genoveva! 't Is een Gods wonder! (Met eindeloos medelijden:) Genoveva, wat ben je uitgeteerd. En bleek.... Maar ik herken je....
De JAGERMEESTERS en de MANNEN gaan nu stil en met gebogen hoofd weg. Het gesprek tussen SIEGFRIED en GENOVEVA wordt hierdoor niet onderbroken.
| |
Dertiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA DOGENRIJK
In het woud spiegelde ik mij in het water van de beek. Van mijn lichamelijk schoon is niet veel gebleven.
Ik herken je in woord voor woord van zachtmoedigheid, dat je zegt. (Met den enen arm het kind tegen zich aandrukkend omhelst hij haar. Daarna laat hij het kind los en neemt haar geheel in zijn armen:) Mijn vrouw.... Mijn allerliefste. Het is alsof ik geen lichaam in mijn armen houd. (Neemt haar gezicht in zijn handen:) En je gezicht, je lieve gezicht, dat grauw is van de ellende, die je hebt geleden.... (Neemt haar weer in zijn armen:) Ik kan mijn ogen en mijn oren en mijn armen niet geloven. Maar ik zie je en
| |
| |
hoor je en voel je.... Door 't Godswonder leef je, mijn allerliefste, je bent meer Genoveva dan ooit. (Pakt weer het kind:) En dit is jouw wonder. Wat heb je mij een flinken zoon gegeven. En sterk! (Betast hem:) Mijn zoon! (Tilt hem op:) En zwáár!
Zie je, hoe hij jouw gestalte heeft? Hij is als een wilde man opgegroeid. Maar hij is een christenkind, dat bidt en leergierig is. En de wildernis, die mij uitputte, heeft hem gehard.
Gespierd en stevig (zet hem weer neer:) Wat is het Godgezegend, een kind te hebben!
(haastig bij Genoveva terug:) Moeder, waar zijn de andere kinderen, waarvan je mij verteld hebt, dat ze bij de mensen waren?
Geduld, Dogenrijk, - je zult ze zien.
Je hebt hem Dogenrijk genoemd. Je zou onzen zoon den naam Vreugdenrijk geven.
Omdat hij in zoveel tranen is geboren, heb ik hem Dogenrijk, dat is rijk aan smarten, gedoopt.
(plotseling op een knie voor haar:) Mijn God - Genoveva, vergeef me....
(vriendelijk, hem over het haar strelend:) Wat moet ik je vergeven, Siegfried....
Het onmenselijk lijden en kwaad, dat ik je heb aangedaan....
Ik heb geleerd, dat het lijden loutering is. Leed je niet zelf, als ik? En is niet alles goed, nu je je zoon bezit en mijn onschuld voor je aan het licht is gekomen?
Nu ik mijn zoon bezit. Nu je onschuld aan het licht is gekomen. Nu ik jòu terugheb! Nu is àlle ellende geleden. Nu zullen we gelukkig zijn! O, dat geluk, waarvan je sprak vóór ik vertrok naar Zuid Frankrijk. Nù zal het eerst beginnen, zoals ik toen voelde, dat het zijn zou als ik terugkwam....
| |
| |
Er liggen zes droevige jaren tussen.
Onze liefde zal ons die doen vergeten.
Onze liefde zal er ons àltijd aan doen denken. Lieve, lieve Siegfried, (zij streelt hem weer over zijn haren en doet hem opstaan:) Je zei, dat ik was uitgeteerd. En je voelde, toen je me omhelsde, geen lichaam meer in je armen.
Je zult weer worden zoals je was.
Je weet niet, hoe zwaar die zes jaren tellen, die mij zo dicht brachten bij den dood.
Hun einde bracht je terug tot het leven en tot onze liefde. Zou die minder voor je zijn dan ze was toen je er mij van sprak vóór mijn vertrek?
Niet minder. Maar anders. Lieve, lieve Siegfried, heb je niet geleerd, dat geen aardse liefde, de grootste niet, volstrekt is en verlaten kan doen staan tegenover elkaar....
Zeg je me op een ogenblik van zó'n groot geluk iets zó troosteloos, Genoveva?
| |
Veertiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK EEN PAAR BEDIENDEN EN EEN OUDE KRIJGSKNECHT
Onder het gesprek van SIEGFRIED en GENOVEVA komen een paar bedienden en een oude krijgsknecht, door de jagermeesters ingelicht, nieuwsgierig kijken. Ze houden zich zo op den achtergrond dat SIEGFRIED en GENOVEVA hen niet bemerken.
Troosteloos? Onze liefde heeft mij zoveel geluk gegeven. Maar toen ze beproefd werd en het kwaad erin slaagde ons te scheiden, toen leerde dit mij, dat er maar één liefde is, die volstrekt is. Dat is de liefde van God, voor wie men nooit verlaten staat, wat het
| |
| |
kwaad van de mensen je ook aandoet. Als we elkaar in God liefhebben komt onze liefde de zijne het meest nabij. Herinner je je mijn droom (slaat armen om hem heen:) mijn bleke ridder in het licht achter het kruis, toen ik door de doornen van het woud was gegaan.
Vergeef me dan, Genoveva....
Lieve Siegfried, ik heb je niets te vergeven. Het leed is ons beiden aangedaan door iemand, die zich aan het kwaad overgaf.
(maakt zich plotseling van haar los.) Golo. De burchtvoogd. Bij God! (ziet de bedienden en den krijgsknecht; wendt zich tot hen:) Roept den burchtvoogd! Zeg hem, dat de jagers uit de Ardennen terug zijn en een edel wild hebben meegebracht en dat zijn burchtheer hem vraagt, daar naar te komen kijken! Bedienden en krijgsknecht af.
| |
Vijftiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK
Je zult den burchtvoogd terugzien. Genoveva.
Ik beef voor hem. (Zij neemt haar Dogenrijk bij zich.)
Ik wil hem zien, hoe hij beeft voor jou. Hoe hij beeft voor mij!
Bij mijn ziel, je zult zien, hoe ik mij wreek. Hij, dien ik boven allen vertrouwde, wien ik door mijn vader een eedgebonden vriend was en die voor mijn eer moest waken, hij heeft je eer belaagd. Met zijn fluwelen tong van venijn heeft hij mijn ziel vergiftigd. Hij had mij, als God het niet had verhoed, tot moordenaar gemaakt van mijn vrouw en mijn kind, omdat
| |
| |
hij tot den dood van jou en ons kind had besloten. Hij is de oorzaak van al je ellende, van alle kwellingen, die ik heb geleden. En ik zou mij niet wreken! O Genoveva, hem hier te zien!
| |
Zestiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK KAMERBEDIENDEN - KRIJGSKNECHTEN EGBERTA - LUDGARDA - CLOTILDIS ALEIDIS - FREDEGUNDA
Intussen komen achtereenvolgens krijgsknechten, kamerbedienden, EGBERTA, LUDGARDA, CLOTILDIS, ALEIDIS, FREDEGUNDE de een na de ander nieuwsgierig kijken, want binnen in den burcht zijn geruchten doorgedrongen over het edel wild, dat de jagers uit de Ardennen hebben meegebracht.
(tot allen, die gekomen zijn:) Wat zegt ge van deze vrouw? Zij is uw burchtgravin, die gij trouw zijt gebleven in uw ziel. Gij hebt in haar onschuld geloofd, - zie, de scherprechters deden het ook en spaarden haar en mijn zoon Dogenrijk. En nu is zij door een tussenkomst van den hemel, uit haar vluchtoord met haar kind naar ons allen teruggekeerd!
Opgewonden gemompel, uitroepen van verbazing en van vreugde: De burchtgravin! Gravin Genoveva! Gravin Genoveva! - En haar zoontje! O, 't is een wonder Gods!
Daar is mijn trouwe Egberta, die mij zei, voor mijn onschuld te willen sterven.
Daar zijn de goede Clotildis en Aleidis. Daar is Ludgarda, die mij altijd voorzong....
De genoemden komen nader.
| |
| |
(knielt neer, pakt Genoveva's beide handen, kust die en schreit. Ook de anderen vechten met haar tranen in het gevoel, het bijna niet te kunnen geloven en kussen Genoveva's hand.)
En wat zeg je van mijn kind? Heb je gezien, hoe gróót hij is geworden?
O, gravin Genoveva, wat is hij heerlijk geworden. En flink.
En mooi. O, wat ziet hij er prachtig uit!
Dogenrijk is nu geheel het middenpunt van de vrouwen. Siegfried staat lachend toe te zien.
We zullen hem verzorgen. We zullen alles voor hem doen.
En daar zie ik ook Fredegunde, die de beulen vermurwde, mijn Dogenrijk en mij te sparen.
Zij wordt van nu af je edelvrouw!
(nadert, blijft halverwege staan en buigt het hoofd.)
Op dit ogenblik is er ineens een opschudding en een opgewonden gemompel:
Golo! Golo! De burchtvoogd!
Hierop volgen een doodse stilte en verstarring, en door niemand opgelet loopt FREDEGUNDE nu door naar voren en opzij, zodat zij enigszins afzonderlijk komt te staan.
| |
Zeventiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK FREDEGUNDE - EGBERTA - LUDGARDA GLOTILDIS - ALEIDIS - KAMERBEDIENDEN KRIJGSKNECHTEN - GOLO
Golo (is gekomen. Hij blijft staan in de doodse stilte en kijkt bevreemd, verrast en angstig rond.)
Stilte
| |
| |
Burchtvoogd, wat zeg je wel van het edel wild, dat de jagermeesters uit de Ardennen hebben meegebracht?
Stilte
Ik begrijp niet, burchtheer, wat ge wilt.... bedoelt....?
Een bedelares.... een zwerfster.... Hoe zou ik dat schepsel kennen?
Kijk eens goed! Je zult toch je burchtvrouw wel herkennen, wier schoonheid je zo hoog hebt geroemd?
(bleekjes, mat:) Hoe zou ik in een zinsbegoocheling geloven of in een bedrog? De burchtgravin is dood. De scherprechters hebben mij het bewijs getoond.
De burchtgravin had hun haar schuld bekend? Jammer, dat je hen zó van angst voor hun eigen leven deedt beven, dat ze vluchtten. Anders zouden ze hier getuigen, een ander hart te hebben dan de burchtvoogd. Want ze spaarden haar en haar kind, omdat zij in haar onschuld geloofden.
(kijkt rond, na een paar ogenblikken voelt hij niet meer te kunnen ontveinzen, hij weet, evenals allen, dat Genoveva daar voor hem staat en flapt eruit:) Als ik de beulen niet kon overtuigen en u wel, oordeel dan over uw èigen hart....
Ontzetting bij allen. GENOVEVA houdt met een hand haar kind vast, bedekt met de andere haar ogen.
(buiten zichzelf:) Als jij de sméékbede van Genoveva, die de beulen hoorden, niet voor mij had verstikt en met je laster van de duivel in haar schuldbekentenis had veranderd, dan zouden de beulen niet met haar, maar met jou zijn weggegaan en geen medelijden hebben gekend! Kom nader!
Stilte
| |
| |
(blijft staan waar hij staat.)
(bulderend:) Kom nader! (Smartelijk:) Zie de ellende, die je haar hebt aangedaan, en wat er van haar is geworden.
(doet, onwillekeurig gehoorzamend, een stap nader.)
Een zwaard!
Een van de krijgsknechten snelt toe en geeft hem een zwaard.
(staat stil, doodsbleek.)
(hem naderend met het dreigende zwaard:) Duivelse lasteraar, nu zal ik je laffe en zwarte ziel uit je ellendige lijf halen.
Opgewonden gemompel, kreten.
(Dogenrijk voor zich, die het gezicht in haar kleren verbergt.) Siegfried, dóód hem niet!
Stilte
(als erdoor teleurgesteld:) Jij bent het, die om zijn leven vraagt?
Geef je zó uiting aan je vreugde over het weerzien van je vrouw en je kind?
Maar jij, Genoveva, vraagt om het leven van hem, dien je tevergeefs om het leven van jou en je kind hebt gesmeekt?
Ik weet, wat het is, in het aangezicht van den dood gespaard te worden voor het leven.
Ik bad en kermde om het leven van mijn kind en mij, maar vreesde den dood niet voor de eeuwigheid en was niet bang voor mijn ziel. Voor de zijne bééf ik....
Stilte
Siegfried, stoor niet met je wraak en met bloed, de vreugde van onze redding en àl het zielsgeluk van ons wederzien. Neem niet het recht in eigen hand!
| |
| |
Stilte
(buigt nu diep het hoofd.)
Goed. De dingmannen zullen hem oordelen. (tot krijgsknechten:) Bindt hem. Gooi hem in de donkerste gevangenis van den toren.
Krijgsknechten snellen toe, boeien GOLO en voeren hem weg.
| |
Zestiende Toneel
SIEGFRIED - GENOVEVA - DOGENRIJK FREDEGUNDE - EGBERTA - LUDGARDA CLOTILDIS - ALEIDIS - KAMERBEDIENDEN
En de kinderen, - de kinderen, moeder?
(naar GENOVEVA en DOGENRIJK, neemt hen bij zich:) Kom liefste. Je komt den burcht binnen, schamel, haveloos en uitgeteerd. Maar je intocht is de allerschoonste van al. (tot allen:) De onschuld van onze burchtvrouwe, waarvoor een man, die de duivel zelf is in zijn laster, mij ook had blind gemaakt, is nu voor alle wereld gebleken. De hele gouw zal de terugkomst van de edele burchtgravin vieren en allen zullen weten, hoe zij als een heilige geleden heeft voor haar trouw en haar eer. O Genoveva, ik zal een geleide naar Brabant sturen, om je goede moeder te halen. De edele hertogin waande je dood. We zullen haar het misdrijf onthullen, en zij zal weten, dat de hemel een wonder voor haar allerliefste kind heeft gedaan.
Allen gaan achter Siegfried, Genoveva en Dogenrijk naar binnen. Vóór ze binnen zijn vraagt nog eenmaal
En de kinderen, - de kinderen, moeder?
O jongelief, je zult ze zien....
Ze gaan naar binnen - de dienaren verspreiden zich. - De gordijnen sluiten. Meteen klinken zachte trompettonen.
| |
| |
| |
Negentiende Toneel
Vóór de burcht met midden in het front de zware poort met ronden boog.
SIEGFRIED - GENOVEVA - FREDEGUNDE EGBERTA - LUDGARDA - CLOTILDIS ALEIDIS - DINGMANNEN - GOLO KRIJGSKNECHTEN - DIENAREN
Na een paar ogenblikken komen krijgsknechten, Genoveva's vrouwen en ook FREDEGUNDE naar buiten. FREDEGUNDE loopt, een beetje dwalend opzettelijk door naar haar plaats ten opzichte van de toeschouwers rechts.
De dingmannen komen, zeven, en nemen staande plaats achter een tafel, die bedienden hebben klaar gezet.
KRIJGSKNECHTEN brengen GOLO voor hen. Allen staan eerbiedig als Siegfried en Genoveva komen. Genoveva, eenvoudig, en als burchtgravin gekleed.
De Woordvoerder van de Dingmannen:
De dingmannen hebben den edelen burchtheer, de edele burchtgravin, en haar gevolgjuffers, de hele bevolking van den burcht, mannen en vrouwen, die getuigen konden, en ook den beschuldigden burchtvoogd Golo zelf, gehoord en de misdrijven van den beschuldigde, die hij heeft bekend, vastgesteld. Ook de jagermeester Fulco is gehoord, die na het verhoor op zijn verzoek, door den burchtvoogd van zijn ambt ontslagen, is vertrokken. Maar ook het bloed van den trouwen Drago komt op het hoofd van den burchtvoogd Golo. De dingmannen hebben den burchtvoogd Golo voor al zijn misdaden ter dood veroordeeld. Zijn lichaam zal door vier ossen, die nog nimmer voor de ploeg hebben
| |
| |
gestaan, worden uiteengerukt en de vier stukken zullen in 't woud worden verspreid, opdat de raven ze verteren. Het doodvonnis wordt onzen paltzgraaf, den edelen burchtheer Siegfried, ter ondertekening en daarmee ter uitvoering voorgelegd.
(nadert den woordvoerder van de dingmannen, die het pergament en een ganzeveder gereed houdt. Als hij voor de dingmannen staat vraagt SIEGFRIED, rondkijkend:) Wat dunk u?
(Allen, behalve Genoveva en Fredegunde:) Dóód!
(recht, met van smart vertrokken gezicht:) Niet déze dood - Geef mij den dood door het zwaard.
En gij, burchtvrouwe Genoveva?
Stilte
Wie veel geleden heeft oordeelt anders, niet over het kwaad, maar over de mensen die het doen en laat het oordeel aan God, die, evenzeer als Hij de vervolgden tegen het kwaad beschermt, de vervolgers oordelen zal.
Ik vraag genade voor den veroordeelde, zijn verbanning uit het land en ter strafoplegging dat hij als balling te voet een boetetocht maakt naar het Heilig Graf.
Stilte
De wil van de burchtgravin geschiede. Ik beveel het vonnis te wijzigen zoals zij verlangt.
De Woordvoerder van de Dingmannen:
Dan wordt overeenkomstig de beslissing van den paltzgraaf onze burchtheer, de veroordeelde, van zijn ambt, van al zijn bezittingen, have en goed vervallen verklaard, voor immer en tot zijn dood uit het land verbannen. Niemand mag hem onderdak geven of hulp en hij zal zijn boetetocht naar het Heilig Graf doen, te voet, zijn brood
| |
| |
bedelend langs den weg en geen deur, waar hij het vraagt, mogen worden binnengelaten.
Krijgsknechten komen met een grijzen mantel en slaan dien Golo om. Ze geven hem de bedelnap. Hij ontdoet zich van zijn schoeisel.
Stilte
(staat, voor hij vertrekt, gebogenhoofds. Na een aarzeling gaat hij vlug naar Genoveva, knielt voor haar neer en kust den zoom van haar kleed. Genoveva kijkt recht voor zich uit en brengt haar handen voor haar ogen.)
(komt overeind en gaat heen.)
Allen gaan nu weg, behalve FREDEGUNDE, die star op haar plaats staan blijft.
Als allen binnen zijn, ziet men hoe FREDEGUNDE den heengaanden Golo nakijkt.
| |
Twintigste Toneel
FREDEGUNDE - DOGENRIJK
Na een ogenblik gaan de grote deuren van de poort in het midden van den burcht open, en DOGENRIJK komt buiten.
(ziet het kind:) Als een ziel een andere ziel genade schenkt - welke kan die beter schenken dan die van het kind? (naar Dogenrijk, die bij de deuren staan blijft, als hij haar ziet komen.)
Je edele en goede moeder heeft je geleerd te bidden, vergiffenis te geven en een verzoenend kruisteken te maken op het voorhoofd. Onschuldig kind, geef mij op mijn schuldig voorhoofd dat teken, dat je moeder je leerde. (knielt op een knie.)
(begrijpt het niet, doet, na een aarzeling, wat hem wordt gevraagd).
(staat op, gaat haastig Golo na, die heel in de verte omkijkt:) Golo.... Golo....
| |
| |
| |
Een en twintigste Toneel
DOGENRIJK - ENIGE KINDEREN
Enige kinderen komen nu plotseling naar Dogenrijk.
Dogenrijk - Dogenrijk! Kun je echt in alle bomen klimmen?
Dogenrijk, Dogenrijk - is het waar, heb jij op een hertekoe gezeten? En ben je niet bang voor beren?
Dogenrijk, kom en vertel. Vertel van het woud....
Dogenrijk, Dogenrijk - kom je met ons spelen?
Ja! - (snelt naar hen toe. Ze nemen hem in hun midden en rennen juichend met hem weg.)
Einde van het spel.
|
|