beurt in den binnenzak van het vest en die zak was met drie sluitspelden boven, drie onder, drie links en drie rechts toegespeld.
Meneer lachte niet weinig, toen hij den gepantserden vestzak van Tjeppe in de mot kreeg.
De onthutste knaap had eenige minuten noodig, om het briefje in handen te krijgen en toen overhandigde hij het aan den onderwijzer.
- ‘Meneer, ik vertrouw u het biljet toe. Mogen mijn kameraden en ik u beleefd verzoeken het geld te willen innen. Ze laten het aan u over de som te verdeelen.’
- ‘Dat zal ik zeker!’ zei meneer. ‘Wel, moedertje, ge kunt niet begrijpen, hoe tevreden ik ben om het geluk van die vijf boezemvrienden.’
- ‘Wat gaan die jongens met al dat geld beginnen, meneer?’
- ‘Het zijn de ouders, die er zullen over beschikken,’ meende de onderwijzer. ‘Ik zal zorgen, dat de vaders het geld in handen krijgen.’
- ‘Zou het niet mogelijk zijn, meneer, de vaders bijeen te roepen, om te beslissen op welke manier we de vijf kameraden met een of andere verrassing kunnen blij maken?’
- ‘Zaterdag is het reeds prijsuitdeeling,’ zei meneer. ‘Het zal er op aankomen de zaken spoedig af te handelen.’
- ‘Wel, als u het goedvindt, konden we u en de vaders van de kameraden heden avond te acht uur bij mij thuis uitnoodigen, om er de zaak eens grondig te bespreken.’
- ‘Mogen wij er ook bij zijn, Moeder?’