Volledige werken 32. Eenige bladzijden uit het boek der natuur. Siska van Roosemael. Hoe men schilder wordt
(1912)–Hendrik Conscience– Auteursrecht onbekend
[pagina 230]
| |
1ste Vorm. - Werveldieren (Vertebrata).Deze hebben in hun lichaam een beengeraamte, hersens en ruggemerg, rood bloed, loopende door een spierachtig hart, door aderen en slagaderen. Hun zenuwgestel is volledig. De eerste vorm bevat vier vakken, namelijk: de zoogdieren, de vogelen, de kruipende dieren en de visschen, welke men dus verdeelt: | |
1ste Vak. - Zoogdieren (Mammalia).Deze zijn levendbarend en zoogen hunne jongen; | |
[pagina 231]
| |
zij ademen door longen, hebben rood, warm bloed met dubbelen omloop, merkelijk groote hersens en gaan, vliegen of zwemmen. Zij zijn behaard, zelden kaal. De zoogdieren zijn verdeeld in twaalf schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Tweehandigen (Bimana).Van voren handen, van achter voeten; gaan recht; hebben alleen onder alle schepselen eene eigenlijke taal en vernuft. Borstmammen. De Mensch alleen. | |
2de Schikking. - Vierhandigen (Quadrumana).Vier handen in stede van voeten of pooten. Geene taal. Borstmammen. De schikking der vierhandigen bevat 4 geslachten en 20 soorten, waarvan de voornaamste de volgende dieren tot oorbeelden hebben. De sim of aap, de orang, de klauwaap of wistiti, de meerkat, de baviaan, enz. | |
3de Schikking. - Vleugelhandigen (Chiroptera).Deze hebben tusschen hunne pooten eene verlenging van het vel, waarvan zij zich bedienen om te vliegen. Nachtdieren. Borstmammen. De schikking der vleugelhandigen bevat 2 geslachten en 12 soorten, waartoe de vledermuizen en de vliegende hond (Pteropus) behooren. | |
4de Schikking. - Roofdieren (Carnivora).Voeden zich met geroofde dieren, insecten of dood aas; zelden met vruchten. Vier pooten met scherpe nagelen; baktanden, hondstanden en snijtanden. De | |
[pagina 232]
| |
jongen worden blind en naakt geboren. Buikmammen. De schikking der roofdieren bevat 8 geslachten en 23 soorten, waarvan de voornaamste de volgende dieren tot oorbeelden hebben: de egels, de mollen, de beren, de honden, de vossen, de wolven, de katten, de leeuwen, de tijgers, de marters, de fretten, de otters, de civetkatten, enz. | |
5de Schikking. - Beursdieren (Marsupialia).De buikmammen staan in eene beurs of zak tusschen twee vouwen der huid. In dezen zak worden de jongen na hunne geboorte nog twee maanden gedragen. De schikking der beursdieren bevat 2 geslachten en 10 soorten. De voornaamste hiertoe behoorende dieren zijn: de beursrat (didelphys), de beursdas (perameles), de kangeroe (halmaturus), enz. | |
6de Schikking. - Knagers (Glires).Geene hondstanden, vier groote snijtanden in elk kakebeen. Talrijke buikmammen; werpen meermalen in het jaar vele naakte, blinde jongen. De schikking der knagers bevat 8 geslachten en 36 soorten, waarvan de voornaamste de volgende zijn: de eekhoorns, de marmotten, de muizen, de ratten, de bevers, de hazen, de konijnen, de pennevarkens, enz. | |
7de Schikking. - Tandeloozen (Edentata).Meest zonder tanden in het voorste gedeelte der kakebeenen; in het onderkakebeen ontbreken ze altijd. Meest met lange, kromme nagelen, die over | |
[pagina 233]
| |
de vingeren gebogen liggen. Langzame en lompe dieren. De schikking der tandeloozen bevat 4 geslachten en 9 soorten, waarvan de voornaamste de volgende zijn: de luiaards, de gordeldieren, de miereneters, het schubbendier of pangolijn, het waterbekdier (Ornithorhynchus) en het landbekdier (Echidna). | |
8ste Schikking. - Veelhoevigen (Multungula).De teenen omgeven van drie tot vijf hoeven of schoenen, dikke huid, dun behaard. Leven van planten. Hiertoe behooren de grootste landdieren. De schikking der veelhoevigen bevat 3 geslachten en 10 soorten, waarvan de voornaamste de volgende zijn: de olifanten, de tapieren, de neushoorns, de nijlpaarden, de zwijnen, varkens en evers. | |
9de Schikking. - Eenhoevigen (Solidungula).Voeten, bestaande uit eenen enkelen hoornachtigen schoen of hoef. Leven van planten. De eenhoevigen bevatten slechts één geslacht en ééne soort, waartoe de volgende dieren behooren: het paard, de ezel en de zebra. | |
10de Schikking. - Herkauwenden (Ruminantia).De teenen aan elken voet omvat in twee gelijke hoeven; zij hebben eene maag met vier verwijderingen of zakken, en doen het opgeslokte voedsel in den mond terugkomen om het te herkauwen. Leven van planten. De schikking der herkauwenden bevat 4 geslachten en II soorten, waarvan de voornaamste zijn: de | |
[pagina 234]
| |
kemel, de giraf, de herten, de rendieren, de geiten, de schapen, de runderen, de buffels, enz. | |
11de Schikking. - Vindieren (Pinnipedia).Zeedieren met vinnen of vlimmen aan de pooten, of met de ledematen geheel tot vinnen vergroeid. Zoogen hunne jongen als andere zoogdieren. De schikking der vindieren bevat 2 geslachten en 6 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de zeehonden, de robben, de walrus, de zeeleeuw, de zeebeer, enz. | |
12de Schikking. - Vischzoogdieren (Cetacea).Het lichaam is vischvormig, de voorpooten zijn tot groote vinnen vervormd; in stede der ontbrekende achterpooten een groote, platliggende zwemstaart. Zoogen hunne jongen insgelijks. De schikking der vischzoogdieren bevat 3 geslachten en 8 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de walvisschen, de potwals, de zeekoeien, de lamentijns, de dolfijnen, de narwals, enz. | |
2de Vak. - Vogelen (Aves).De vogelen zijn eierleggende ruggegraatsdieren met warm bloed; zeer gelijkvormig van maaksel. Alle vogelen zijn met vederen bedekt en vliegen, uitgenomen de struisvogels en de pingewijns. De beenderen zijn hol en luchtbevattend; in stede van kakebeenen hebben zij eenen bek om hun voedsel te nemen. Eene enkele opening achter aan het lichaam. | |
[pagina 235]
| |
De vogelen zijn verdeeld in acht schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Roofvogels (Rapaces).Sterk lichaam, bek kort, hakig en omgekromd; sterke beenen met scherpe klauwen, machtige zwingvederen, wijddragend gezicht. De schikking der roofvogels bevat 3 geslachten en 6 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de gieren, de kondor of vogelgrijp, de valken, de arenden, de haviken, de klampers, de uilen, enz. | |
2de Schikking. - Klimvogels (Scansores).Vier teenen, twee naar voren gericht en twee naar achteren: dus klimpooten om gemakkelijk op de boomen te klauteren. Eten insecten en ook vruchten, doch geen zaad. De schikking der klimvogels bevat 8 geslachten en 24 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de spechten, de koekoeken, de papegaaien, de grootbekken of tukanen, de neushoornvogels, de ijsvogels, enz. | |
3de Schikking. - Zangvogels (Passeres).Meest kleine vogels, hebbende aan het keelhoofd een zangtuig, dat bestaat uit vijf paar spieren en hun dient tot het voortbrengen van een luid en meest aangenaam gezang. Leven meest van insecten, wormen en zaden. De schikking der zangvogels bevat 8 geslachten en 42 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de leeuwerikken, de lijsters, de meerlen, de haagkwijten, de nachtegalen, de meezen, de vinken, de musschen, de kanarievogels, | |
[pagina 236]
| |
de spreeuwen, de raven, de kraaien, de kauwen, de vliegevogeltjes, de zwaluwen, enz. | |
4de Schikking. - Duiven (Columbae).Bek en neuslappen gedeeltelijk week; drinken zuigend; leven getrouw bij paren. Azen in het eerst hunne blinde jongen met eene kaasachtige stof, die zij in hunnen wijden krop afzonderen. De schikking der duiven bevat slechts één geslacht, waarin alle huisduiven, veldduiven, wilde duiven, steenduiven en tortelduiven zijn begrepen. | |
5de Schikking. - Hoenderen (Gallinae).Vliegen slecht; bek en neuslappen hard; drinken scheppend en krabben in den grond om hun voedsel te zoeken. De schikking der hoenderen bevat 3 geslachten en 15 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de hoenderen of kiekens, de woudhoenderen, de veldhoenderen, de fazanten, de pauwen, enz. | |
6de Schikking. - Loopvogels (Cursores).Vleugelen zonder stijve zwingvederen en dus tot vliegen onbekwaam. Beenen sterk en tot loopen geschikt. De schikking der loopvogelen bevat 2 geslachten en 6 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de struisvogelen, de kasuaren, de dronten, enz. | |
7de Schikking. - Poelvogels (Grallae).Beenen lang en in het midden des lichaams geplaatst; meest zonder zwemvel tusschen de vinge- | |
[pagina 237]
| |
ren: leven in waterachtige plaatsen, bij poelen en moerassen, van waterdieren, zelden van planten. De schikking der poelvogels bevat 5 geslachten en 36 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de kranen, de waterkiekens, de sneppen, de strandloopers, de reigers, de ooievaars, enz. | |
8ste Schikking. - Zwemvogels (Palmipedes).Beenen korter dan het lijf; zwemvellen tusschen deteenen; bek grootendeels met eene zachte en voelende huid bekleed. Zij leven bij of op het water, waarin zij hun voedsel zoeken. Zwemmen en duiken zeer goed. De schikking der zwemvogelen bevat 6 geslachten en 27 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de zwanen, de ganzen, de eenden, de pelikanen, de stormvogels, de meeuwen, de pingewijns, enz. | |
3de Vak. - Kruipende dieren (Reptilia).Ruggegraatsdieren met rood, koud bloed; ademen door longen; eierbarend; zijn naakt of met schubben bedekt; hebben twee of vier of in het geheel geene beenen. De kruipende dieren zijn verdeeld in 4 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Schildpadden (Chelonii).Vier beenen, lijf kort en breed, met een beenig schild bedekt, geene tanden in de kakebeenen. De schikking der schildpadden bevat 3 geslachten | |
[pagina 238]
| |
en 9 soorten, waartoe alle land- en waterschildpadden behooren. | |
2de Schikking - Hagedissen (Suuria).Lang lichaam, met schubben bedekt, vier korte beenen, zelden twee of geene; maar dan immer het lijf slangvormig verlengd. Tanden in de kakebeenen. De schikking der hagedissen bevat 3 geslachten en 34 soorten, waarvan de voornaamste zijn: de krokodillen, de kaaimans, de hagedissen, de chameleons, de draakjes, de leguaan, de gekko, enz. | |
3de Schikking. - Slangen (Ophidia).Zeer aan elkander gelijkende dieren; allen met een lang, rond lijf; tanden in het kakebeen vergroeid. Vele zijn vergiftig en hebben dan twee holle gifttanden, waaruit het venijn in de gebetene wonde stort. De schikking der slangen bevat 2 geslachten en 21 soorten, waarin alle slangen en adders begrepen zijn. | |
4de Schikking. - Naakthuidigen (Reptilia Nuda).Lijf lang of kort, met naakte huid zonder schubben; zij ondergaan eene gedaanteverandering en leggen hunne eieren altijd in het water. De jongen gelijken bij hunne geboorte aan kleine visschen en krijgen eerst later hunne volkomene gedaante. De schikking der naakthuidigen bevat 3 geslachten en 21 soorten, waaronder de voornaamste zijn: de kikvorschen, de padden, de salamanders (waterhagediskens), enz. | |
[pagina 239]
| |
4de Vak - Visschen (Pisces).Ruggegraatsdieren met rood, koud bloed; ademen door kieuwen en zijn met schubben of schilfers bedekt. Zij leven slechts in het water en leggen eieren, die men de rogge of kuit noemt; zwemmen bij middel van vinnen. De visschen zijn verdeeld in 2 afdeelingen (graatvisschen en kraakbeenvisschen). De eerste afdeeling bevat 6 schikkingen en de tweede 3, als volgt: | |
1ste Afdeeling. - Graatvisschen (Ostacanthi).Geraamte beenig en met graten; de huid meest met schubben bedekt. Kieuwen met kieuwdeksel. | |
1ste Schikking. - Borstvinnen (Thoracici).Vinnen aan de borst; de buikvinnen onder of weinig achter de borstvinnen. 9 geslachten, waaronder de baarzen, de makreelen, de zwaardvisschen, de herders, de zeebrasems, de bonijten, enz. | |
2de Schikking. - Keelvinnen (Jugulares).Buikvinnen staan voor de borstvinnen aan de keel. 4 geslachten, waaronder de knorhanen, de stekelbakskens, de zeegrondelingen, de zeeduivels, enz. | |
3de Schikking. - Pijpmuilen (Fistulati).De kop verlengd in eenen buis- of pijpvormigen snuit. 2 geslachten, waaronder de zeenaalden, het zeepaardeken, de pijpvisch, enz. | |
[pagina 240]
| |
4de Schikking. - Buikvinnen (Abdominales).Buikvinnen aan den buik achter de borstvinnen. 5 geslachten, waaronder de zalmen, de karpers, de goudvisschen, de witvisschen, de brasems, de grondelingen, de snoeken, de vliegende visschen, de haringen, enz. | |
5de Schikking. - Onderkeelvinnigen (Subbranchiales).Buikvinnen, onder de borstvinnen bij de keel staande. 4 geslachten, waaronder de schelvisschen, de kabeljauwen (gedroogd stokvisch en gezouten labberdaan), de pladijzen, schollen, botten, enz. | |
6de Schikking. - Kaalbuiken (Apodes).Zonder buikvinnen. Somtijds ontbreken ook de andere vinnen of zijn zeer klein. I geslacht, bevattende de alen en de palingen. | |
2de Afdeeling
| |
1ste Schikking. - Vrijkieuwers (Eleutherobranchii).De kieuwen zijn kamvormig als bij de echte visschen; aan den buitenrand vrij en beweegbaar; eene enkele kieuwopening met deksel. 4 geslachten, waaronder ds stouren, de egelvisschen, de stekelbuiken, enz. | |
[pagina 241]
| |
2de Schikking. - Dwarsmuilen (Plagiostomi).De mond staat dwars; vijf kieuwkloven. De wijfkens baren levende jongen of leggen groote, vierkantige eieren met lederachtige schalen. 2 geslachten, waaronder: de haaien, de hamervisschen, de zaagvisschen, de roggen, de vloten, enz. | |
3de Schikking. - Rondmullen (Cyclostomi).Lijf palingvormig; mond trechtervormig; oogen onduidelijk. I geslacht, waaronder de lampreien, de negenoogers, de prikken, enz. | |
2de Vorm. - Gewrichtsdieren (Arthrozoa).Een lichaam, meer lang dan breed, dat bestaat uit achtereenvolgende ringen, die in elkander gewricht zijn. Hebben meest eene hoornachtige huid, welke een uitwendig geraamte uitmaakt. Geen geraamte in het lichaam. Behalve eenige wormen, hebben allen kleurloos bloed of sap. De gewrichtsdieren zijn verdeeld in 4 vakken, namelijk: de kerfdieren, de spinnen, de kreeften en de wormen. | |
1ste Vak. - Kerfdieren of kerven (Insecta).Hebben wit bloed, ademen door luchtpijpen, welke niet aan het hoofd staan. Het lichaam in drie deelen gekorven; zes gewrichte beenen; meest vleugels. Ondergaan gedaantewisselingen. | |
[pagina 242]
| |
De kerfdieren zijn verdeeld in 7 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Kevers (Coleoptera).Bovenvleugelen als hoornachtige schilden; monddeelen bijtend; eerste ring der borstkas vrij en beweegbaar. De kevers zijn verdeeld in vier maagschappen, als volgt: 1o Vijfledigen (Pentamera). Vijf leden aan de pooten: de roofkevers, de gouden tor, de doodsuur, de mesttorren, de pilkevers, de molenaar of meikever, de grafmakers, de vischmoorder en andere waterkevers, enz. 2o Ongelijkledigen (Heteromera). De vier voorste pooten met 5, de twee achterste met 4 groote leden: de doodenkevers, de spaansche vliegen, enz. 3o Vierledigen (Tetramera). Vier leden aan alle pooten: de bladrollers, de berkenvriend, de kalanders, de bastkevers, de leliehaantjes, de aardvlooien, enz. 4o Drieledigen (Trimera). Drie leden aan alle pooten: de kogelkevers, de onze-vrouwebeestjes, enz. | |
2de Schikking. - Vlinders (Lepidoptera).Vier vleugels, met kleine schubben bedekt, die bij de meesten als meel aan de vingers van den aanraker kleven. Eene tromp of kronkelzuiger. De vlinders zijn verdeeld in 4 maagschappen, als volgt: 1o Dagvlinders (Diurna). Vliegen bij dag, hebben twee groote, helgekleurde vleugels, die in ruststand rechtop staan. - Alle echte vlinders. 2o Avondmotten (Crepuscularia). Vliegen in de avondschemering, hebben smalle en duistergekleurde | |
[pagina 243]
| |
vleugels, die in rust plat naar achter liggen en uiteenstaan. - Alle avondvlinders. 3o Nachtmotten (Nocturna). Vliegen des nachts, hebben breede, duistergekleurde vleugels, die in rust als een dak boven het lijf staan en het bijna geheel omvatten. - Alle nachtvlinders. 4o Kleine vlinders (Microlepidoptera). Vliegen deels bij dag en deels bij nacht, hebben lange, borstelvormige voelers en een klein, rank lijf: de kleinste vlinders en motten. | |
3de Schikking. - Vliesvleugeligen (Hymenoptera).Vier vleugelen, die schijnbaar naakt en met weinig aderen overtogen zijn; voorvleugels langer en breeder; borstkas hard en hoornachtig; hebben eene legbuis of eenen angel aan het achtereinde des lichaams. De vliesvleugeligen zijn verdeeld in 2 maagschappen, als volgt: 1o Plantwespen (Phitospheces). Achterlijf zittend; voorvleugelen met eene ruitvormige cel: de plantwespen, de bladwespen, de houtwespen. 2o Sluipwespen (Entomospheces). Voorvleugelen zonder cellen: de sluipwespen, de bastaardwespen, de galwespen, de roofwespen, de mieren, de moordwespen, de honigbijen, de metselbij, enz. | |
4de Schikking. - Tweevleugeligen of vliegen (Diptera).Twee geaderde vleugels, aan welker oorsprong twee kleine lappekens staan. Zeer weinigen hebben nooit vleugels. | |
[pagina 244]
| |
De vliegen zijn verdeeld in twee maagschappen, als volgt: 1o Snuitvliegen (Proboscidea). Een slurpsnuit met vleeschachtige lip: de muggen, de vlooien, de bremzen, de dazen, de koevliegen, de dollen en in het algemeen de echte vliegen. 2o Snuitloozen (Eproboscidea). Geen slurpsnuit. Een snuit, bestaande uit eene tweelappige scheede, tusschen welke de hoornachtige tonge ligt; leven als ongediert op andere dieren: de tekens der schapen, eenige tekens der paarden, der harten, der vogelen, der vledermuizen en der bijen. | |
5de Schikking. - Netvleugeligen (Neuroptera).Vier gelijke vleugelen, die met netvormige aderen overtogen zijn. Mond bijtend. De netvleugeligen zijn verdeeld in drie maagschappen, als volgt: 1o Priemhoornen (Subulicorna). Vleugelen met vele netaderen; voelhoornkens korter dan de kop of niet langer: de waterjufferkens, de korenbijters of glazenmakers, de eendagsvliegen, overaas en haft. 2o Langhoornen (Longicorna). Voelhoornkens langer dan het hoofd: de landjufferkens, de parelvliegen, de schorpioensvliegen, enz. 3o Knagers (Corrodentia). Monddeelen sterk ontwikkeld tot bijten; achterlijf eivormig; gelijken naar mieren: de Indische witte mieren, de strijdmieren, de houtluizen, enz. | |
6de Schikking. - Rechtvleugeligen (Orthoptera).Vier ongelijke vleugelen; voorvleugelen leder- | |
[pagina 245]
| |
achtig, half doorzichtig; achtervleugelen geheel doorzichtig. Mond bijtend. De rechtvleugeligen zijn verdeeld in twee maagschappen, als volgt: 1o Gevleugelden (Orthoptera), met vleugelen als hierboven: de hooischrenkels, de sprinkhanen, de krekels, de veemollen, de mantels, de schaliebijters, de kakkerlakken, de oorwormen, enz. 2o Ongevleugelden (Aptera), zonder vleugelen: de pelsvreter, de vederluis en verschillige luizen op zoogdieren en vogelen. | |
7de Schikking. - Halfschildvleugeligen (Hemiptera).Vier ongelijke of gelijke vleugels, of gansch geene. Altijd een zuigsnuit, die, in rust, tegen de borst ligt. De halfschildvleugeligen zijn verdeeld in 3 maagschappen, als volgt: 1o Weegen (Heteroptera). Vier vleugels; de bovenste hard aan den oorsprong, aan de einden slap: de weegluizen of wandluizen en vele hun gelijkende diertjes; de waterlangbeen (Hydrometra), enz. 2o Terpen (Homoptera). Vier vleugelen van ongelijke grootte, maar van gelijken aard; allen huidachtig: de terpen, de lantaarndragers, de schuimterpen (die op de wilgen en andere boome vlokken schuim vormen), de plantvlooikens, enz. 3o Schildluizen (Aptera). Het manneken meest met twee of vier vleugelen; het wijfken vleugelloos; bij vele soorten legt zij hare eieren onder haar lichaam, dat ze als een dak blijft beschutten, zelfs na den dood van het moederdiertje: de cochenille of scharlakenluis; de gummilak, de kermes, de echte luizen (deze altijd vleugelloos), enz. | |
[pagina 246]
| |
2de Vak. - Spinnen (Arachnida).Witbloedige gewrichtsdieren zonder vleugelen; kop en borststuk te zaam vergroeid, acht beenen en van 2 tot 12 enkele oogen; ademen door longzakken. De spinnen zijn verdeeld in 4 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Schorpioenen (Arthrogastra).Kreeftvormig; achterlijf duidelijk uit ringen bestaande; harde huid, spinnen niet: de schorpioenen. | |
2de Schikking. - Spinnekoppen (Aranina).Achterlijf dik en als met eenen dunnen draad aan den kop gehecht; van zes tot acht oogen, tien pooten, waarvan de twee voorste tot voelers dienen. Spinnen draden: de vogelspinnen, de jachtspinnen, de kruisspinnen, de tarantel, de huisspinnen, enz. | |
3de Schikking. - Schijnspinnen (Opilionina).Achterlijf van het hoofd gescheiden door eene zwakke indrukking; acht lange, dunne pooten, die nog lang sidderen, nadat men ze afgerukt heeft; 2 oogen: de weversknechten of langbeenen. | |
4de Schikking. - Milben (Acarina).Borst en achterlijf te zamen vergroeid; zuigsnuit of scharen; met of zonder oogen: de milben of acarussen en eenige luizen op planten en dieren. | |
[pagina 247]
| |
3de Vak. - Schaaldieren (Crustacea).Witbloedige dieren, met schalen of met lederachtig of hoornachtig lijfdeksel; zeer verschillende voetwormen. De schaaldieren zijn verdeeld in 3 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Schaalkreeften (Malacostraca).1o Oogen, staande op eenen beweegbaren steel: alle soorten van echte kreeften, de garnalen, of garnaten, de krabben. 2o Oogen zonder steeltjes en onbeweegbaar: de walvischluis, het muurvarksken, het watervarksken, de duizendpoot, enz. 2de Schikking. - Kiemvoeters (Entomostraca). Meest kleine waterdiertjes met vele vinpooten, bij sommigen over de 100 in getal, waardoor zij ademen en zwemmen; leven meest als luizen op de visschen: de watervloo, de eenooger en de meeste vischluizen. | |
3de Schikking. - Koploozen (Pseudocephala).Geen echte kop, dewijl het lichaam boven afgerond is en geene zintuigen toont: de eendenmossel, de zeetulp, de walvischpok en vele vischluizen. | |
4de Vak. - Wormen (Vermes).Gewrichtsdieren met meer of minder duidelijke lijfringen; langgestrekte, ronde, wormvormige gedaante; geene of ledenlooze gangtuigen. | |
[pagina 248]
| |
De wormen zijn verdeeld in 3 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Rondwormen (Annuîata).Ringen duidelijk, lijf draairond, bewegen zich bij middel van borstels, hebben rood bloed: de zeerupsen, de zeeduizendpoot en vele andere waterwormen, de aardworm of pier, enz. | |
2de Schikking. - Zuigwormen (Trematoda).Ringen niet duidelijk, geene borstels, zuigers; leven in het water of in het lichaam der dieren: de echels of bloedzuigers, de platwormen, enz. | |
3de Schikking. - Ingewandswormen (Helmintha).Lijf meest met duidelijke ringen, meest zonder kleur, zuigers; leven binnen in het lichaam der dieren: de lintworm en andere ingewandswormen. | |
3de Vorm. - Slijmdieren (Gastrozoa).Lijf zonder gewrichten; met eene weeke, meest slijmerige huid, die bijzonder geschikt is tot het afleggen der kalkstof, waaruit bij de meesten de schulp ontstaat. De meeste slijmdieren hebben geenen kop of onderscheidbare zintuigen. Meest allen leven in het water en voornamelijk in de zee. De slijmdieren zijn verdeeld in 4 vakken, namelijk de weekdieren, de straaldieren, de veelvoeters en de gietdiertjes. | |
[pagina 249]
| |
1ste Vak. - Weekdieren (Mollusca).Slijmdieren, welke omhuld zijn met slijmafzonderende huidlappen, die men mantel noemt en waaruit bij de meesten de stof tot een kalkachtig huis of schulp ontstaat. Hebben eenen kop of zijn koploos. De weekdieren zijn verdeeld in 6 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Kopvoeters (Cephalopoda).Kop zeer duidelijk en vrij, met 2 groote oogen; vangarmen; kinnebakken als een papegaaibek: de inktvisch of sepia, de kalmar, de ammonshoorn, de schipper (nautilus), enz. | |
2de Schikking. - Vinvoeters (Pteropoda).Meer of min duidelijke kop; hebben boven het lijf twee vleugelvormige lappen, waarmede zij zwemmen: de vinvoeters en huidkieuwers met de bijhoorige schulpsoorten. | |
3de Schikking. - Buikvoeters (Gasteropoda).Kop min of meer door den mantel bedekt; aan den buik immer eene platte schijf, waarop zij voortkruipen; kop met 2 tot 6 voelers, met of zonder oogen: al de landslakken, vele waterkreukels en schulpslakken. | |
4de Schikking. - Armvoeters (Brachiopoda).Schulp tweelappig, met een slot. Zonder kop. Mond tusschen twee vleeschachtige, oprollende armen. Vastzittende dieren: de pantoffelmossel, de penningmossel, de tongmossel en eenige andere. | |
[pagina 250]
| |
5de Schikking. - Mosselen (Conchifera).Schulp tweelappig (mossel), gaan door middel van een uitstrekbaar aanhangsel of buikzak: de oesters, de mosselen, de paarlemoerschulpen, de boormosselen, de pholaden, enz. | |
6de Schikking. - Manteldieren (Tunicata).In stede der schulp is het lijf omsloten in een lederachtig omkleedsel, hetwelk slechts voor en achter doorboord is: de zalpen, de zeescheiden, enz. | |
2de Vak. - Straaldieren (Radiata).Slijmdieren met week en naakt lichaam of met eene kalkachtige of lederachtige schaal bedekt; lijf van uit het midden in regelmatige stralen uitloopend of met vele voeldraden en vangarmen om den mond. De straaldieren zijn verdeeld in 3 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Starwormen (Holothurodea).Lijf lang gestrekt; mond aan het vooreinde met intrekbare vangarmen: de zeegurken en de trepangen. | |
2de Schikking. - Stekelhuidigen (Echinodermata).Lijf, hebbende de gedaante van eenen bol, eene schijve of eene star, met een kalkachtig omkleedsel; meest met stekels; geene vangarmen; de zee-egels, de zeestarren, de haarstarren, enz. | |
[pagina 251]
| |
3de Schikking. - Kwallen (Acalepha).Lijf teeder en uit slijmstof bestaande; zeer intrekbaar; met vele en meest zeer lange vangarmen: de kwallen, de zeenetels, de medusen, de zeeblazen, enz. | |
3de Vak. - Veelvoeters (Polypi).Slijmdieren met straalvormigen lichaamsbouw; meest met vele voelers (voeten) of vangarmen om den mond. Velen zonderen eene groote hoeveelheid kalkstof af en vormen dus het koraal. Leven in het water. De veelvoeters zijn verdeeld in 4 schikkingen en aanhangsel, als volgt: | |
1ste Schikking. - Dierkoralen (Zoöcorallia).Lijf straalvormig, met mond en maag, doch zonder darm en aars; vangarmen niet wentelend; de zeeanemone, het rankkoraal, het orgelkoraal, de armveelvoet en andere veelvoeten. | |
2de Schikking. - Plantkoralen (Phytocorallia).Vele dieren zijn als in een huisgezin door eenen huidachtigen mantel verbonden, waaruit elk dier de kalkstof afzondert om zich een pijpje te vormen. Deze pijpjes, aan elkander vergroeid, noemt men polypenstam: de meeste soorten van koralen en madreporen. | |
3de Schikking. - Stamkoralen (Scleropadia).Met kalkigen of hoornachtigen, vastzittenden stam: het duizendholkoraal. | |
[pagina 252]
| |
4de Schikking. - Kiemkoralen (Thallopoda).Met vrijen stam, doch die met verscheidene anderen samenrankt; met doorzichtig omkleedsel: de vederbospolypen, de zeekorsten, de netkoralen. | |
Aanhangsel. - Sponsen (Amorphozoa).Het is nog niet voor vast beslist, of deze schepselen in het dierenrijk of in het plantenrijk moeten worden geschikt. - Veelvormige, weeke, dradige, saamgehoopte waterlichamen, die van dierlijk slijm doordrongen of overtogen zijn: de sponsen, het sponslijm of riviersponsken en het koraalmos. | |
4de Vak. - Gietdierkens (Infusoria).Slijmachtige, doorschijnende dierkens; meest onzichtbaar zonder vergrootglas; zwemmen door wimpers of door bewimperde raderkens. Velen ontstaan in water, waarin plantstofifen te weeken liggen, anders gezegd in een opgietsel. De gietdierkens zijn verdeeld in 2 schikkingen, als volgt: | |
1ste Schikking. - Raderdierkens (Rotatoria).Bewegen zich door middel van draaiende, gewimperde raderkens en door een zuig- of grijpstaartje, waarmede hun lichaam eindigt: de ringraderdierkens, de kerfraderdierkens, de schermdierkens, het bloemraderken, het kroonraderken, enz. | |
[pagina 253]
| |
2de Schikking. - Veelmagen (Polygastrica).Hebben vele maagblazen in het lijf, bewegen zich vrij door wimpers of door steekjes aan eenen gemeenen stam vast: de puntdierkens (Monadina), de kogeldierkens, de sidderdierkens, de wisseldierkens, de schrijfdierkens, de kransdierkens, de klokdierkens. |
|